Wetenschap | 27 februari 2001 |
Internet en world wide webIn welk jaar zijn Jaap en Joke ook alweer getrouwd? Even kijken, onze Willem droeg toen dat matrozenpakje, dus die zal een jaar of vier geweest zijn. Willem is van '63. Zie je wel, dat klopt, want het was berekoud, en in '67 was het inderdaad zo'n strenge winter. Het geheugen van de mens zit veel ingewikkelder in elkaar dan een computer. Een computerprogramma kan iets opzoeken in een tabel, maar denkt bij het huwelijk van Jaap en Joke niet meteen aan de koude winter van '67. Bij de geur van sterke, oude koffie, denk ik meteen aan een klein zaaltje in een café in Oxford, schrijft Tim Berners-Lee in zijn boek Weaving the Web. De manier waarop het menselijk geheugen werkt, bracht Berners-Lee ertoe om ook computerinformatie toegankelijk te maken via zulke koppelingen, associaties: hyperlinks. Stel je voor dat je alle informatie die op alle computers ter wereld te vinden is, aan elkaar knoopt, bedacht ik. Alle informatie in elke computer op de hele planeet zou beschikbaar zijn voor mij en voor iedereen. Dat zou één wereldomvattende informatieruimte zijn. Pas jaren later, in 1990, bedacht hij de naam hiervoor: het world wide web. Het world wide web is niet hetzelfde als internet, al worden die twee begrippen vaak verward. Het world wide web verhoudt zich tot internet zoals het wagenpark van Nederland zich verhoudt tot het snelwegennet. Internet is niet meer dan een grote verzameling computers, die met kabels aan elkaar verbonden zijn. De eerste rijstroken van deze elektronische snelweg zijn al in 1969 gelegd. De belangrijkste eigenschap van internet is dat de informatie in kleine pakketjes verzonden wordt. Zo'n pakketje is net als een briefkaart waar een adres op staat. Elke computer in het netwerk probeert het pakketje in de juiste richting te sturen. Wetenschappers en militairen stuurden in de beginjaren van internet op die manier digitale bestanden van de ene naar de andere computer. In 1972 ontdekten ze een nieuwe truc: e-mail, het versturen van een elektronisch bericht naar een ontvanger op een andere computer. Sinds 1979 bestaan er ook nieuwsgroepen, elektronische prikborden of discussieplaatsen. Tot 1991 waren e-mail en nieuwsgroepen de belangrijkste toepassingen op internet. Er bestond nog geen 'ruimte' op internet waar iedereen eigen informatie kon presenteren. Uitwisselen van computerbestanden was erg omslachtig. Dat veranderde door het world wide web. Terwijl internet alleen bestaat uit aan elkaar gekoppelde computers, bestaat het web uit aan elkaar gekoppelde stukken tekst, foto's, geluidsbestanden, video's. Computers die deze informatie aanbieden via internet, heten (web)servers. De informatie is gerangschikt in een website. Dat kan een duizenden webpagina's tellend gebied zijn waar een groot bedrijf als Philips alle informatie over zijn producten presenteert, of een twee pagina's tellende site waar Jaap en Joke de foto's van hun kleinkinderen laten zien. De pagina's zijn gemaakt met een speciale computertaal: html. Dat is de afkorting van Hypertext Markup Language, een programmeertaal waarmee tekst, foto's en dergelijke als een pagina gepresenteerd worden. De pagina kan ook hyperlinks bevatten: een verwijzing naar een andere pagina of zelfs een compleet andere website. Elke website heeft een 'voorpagina' of homepage, waar bezoekende internetters het eerst belanden. Daarnaast heeft elke website een uniek adres, de Uniform Resource Locator (url). Dat kan er bijvoorbeeld uitzien als 1.160.10.240, het unieke IP-adres van de server, waarbij IP de afkorting is van Internet Protocol, een voorschrift voor de vorm van de pakketjes. Gebruikelijker is dat de url een domeinnaam bevat, bijvoorbeeld www.philips.com. Het laatste deel van de domeinnaam zegt iets over het soort website: .com wijst op een commerciële site, .gov en .edu respectievelijk op (Amerikaanse) sites van de regering en van universiteiten, .org op een non-profit-organisatie en .net op een netwerk. Daarnaast zijn er aanduidingen van landen: www.philips.nl verwijst naar de Nederlandse site van Philips. Om websites te kunnen bekijken is een speciaal computerprogramma nodig, een zogenaamde browser, een 'bladerprogramma'. De bekendste voorbeelden zijn Internet Explorer van Microsoft en Netscape Communicator. Boven in het scherm van zo'n browser verschijnt een adresbalk, waar de internetter een url kan invullen. De browser zoekt aan de hand van het IP-adres de website op en haalt de homepage daarvan naar de computer van de internetter. Wanneer met een muis op de hyperlinks wordt geklikt, zoekt de computer de bijbehorende pagina's op. |