Wetenschap 27 februari 2001

„Zoek op: hersentumor”

Door W. van Hengel
Urenlang zocht Erik Post (36) uit Veenendaal naar informatie over de hersentumor die bij hem in augustus 1999 werd ontdekt. Via zoekmachines kwam hij terecht in Engeland, Duitsland, Amerika en zelfs op Cuba. Bruikbare informatie printte hij, om die later op zijn gemak door te nemen. „Ik wist helemaal niets van hersentumoren. Nu weet ik wat ik weten moet. Er zijn diverse soorten. Ik heb een astrocytoom, graad III/IV. Dat is de ernstigste soort.”

Erik is kok, is getrouwd en heeft drie kinderen. In augustus 1999 vielen voor Erik en zijn vrouw alle puzzelstukjes in elkaar na een lange tijd van vage klachten en problemen. Een scan wees uit dat hij een hersentumor had. Na een operatie volgden dertig bestralingen. De tumor was grotendeels weggehaald, maar de restanten niet. De operatie resulteerde in een halfzijdige verlamming en beschadiging van de oogzenuwen. De verlamming herstelde, maar het gezichtsveld van Erik vertoont hiaten.

Hij volgde een speciale infuuskuur in Haarzuilens bij een alternatieve arts. Nu is hij onder behandeling van een arts voor niet-toxische tumortherapie, de moderne vorm van de Moermantherapie. „De scans die elke drie maanden worden gemaakt, wijzen uit dat de situatie tot nu toe stabiel is. Dat is opmerkelijk voor een dergelijke agressieve tumor. Ik werk nu weer drie dagen per week, zeven uur per dag.”

Vrienden en bekenden wezen hem op het bestaan van de alternatieve behandelmethoden. De algemene informatie over astrocytomen, onderzoeken en behandelingen, haalde Erik van internet. „Ik kwam veel tegen. Je zit voortdurend te schiften, op zoek naar bruikbare gegevens.”

Heeft de informatie op internet de communicatie met zijn behandelend arts in het Universitair Medisch Centrum Nijmegen veranderd? „Ik stuurde hem een e-mail met informatie over een genetisch veranderd poliovirus dat hersentumoren bij muizen aanvalt, maar de man heeft er nooit op gereageerd. Ik heb hem ook verteld dat ik de niet-toxische tumortherapie volg. Hij ging echter nergens op in. Het beste kon ik praten met de arts-assistenten. Die zijn jonger en staan vaak dichter bij hun patiënten.”