Wetenschap 20 februari 2001

Duizenden zeedieren stierven door warme golfstroom

El Niño grootste
vijand van Galápagos

Door A. Jansen
Ze grinniken om de 'olieramp' met de tanker Jessica. Maar over El Niño wordt door bewoners van de Galápagoseilanden met respect gesproken. Vele duizenden dieren kwamen om toen in 1983 een super-El Niño de eilanden teisterde. En wie kan garanderen dat zoiets niet opnieuw gebeurt?

”Unieke dierenwereld bedreigd door olie.” ”Galápagoseilanden getroffen door scheepsramp.” De krantenkoppen logen er vorige maand niet om toen in de buurt van de Galápagoseilanden de tanker Jessica met 900 ton dieselolie aan boord verging. Uit alle hoeken van de wereld stroomden de media toe om getuige te zijn van de „slachting” die onder de zeedieren zou worden aangericht.

Het liep gelukkig anders, want dankzij een gunstige wind en een sterke zeestroming bereikte de olie nauwelijks de kust en bleven de meeste dieren ongedeerd. Zeestroming en wind hebben –menselijk gesproken– de eilandengroep behoed voor een heuse catastrofe. Toch zijn het juist deze twee factoren –en niet zozeer een scheepsramp– die pas echt voor een grote natuurramp kunnen zorgen op en rond de Galápagoseilanden. Dat is namelijk het geval wanneer El Niño voor de kust verschijnt.

Zoöloog en natuurgids David Day moet een beetje grinniken om al dat tumult rond Jessica, maar ”El Niño” spreekt hij uit met het grootste respect.

Ik spreek Day in zijn woning in Puerto Ayora, het enige havenstadje van betekenis op Santa Cruz – dit eiland ligt tussen San Cristóbal (aan de oostzijde) en het grootste eiland van de Galápagos, Isabela (aan de westkant van de eilandengroep).

Renesse in de tropen
Puerto Ayora heeft iets van Renesse in de tropen – mét palmbomen, duikende pelikanen en op straat wandelende zeeleguanen, maar zónder gekmakende drukte van badgasten. Verder ook hier: veel souvenirwinkels, slenterende toeristen, afgeprijsde surfplanken, en talloze eettentjes.

David Day –een goedlachse Brit uitgedost met een uit de kluiten gewassen baard– verdient, zoals veel buitenlanders op de Galápagos, zijn brood met het gidsen van toeristen. Dat is hier een serieuzere functie dan wij in Nederland gewend zijn, want de 65.000 toeristen die jaarlijks het Nationaal Park Galápagos bezoeken, worden slechts toegelaten op 1 procent van het totale grondgebied, en uitsluitend onder begeleiding van een officieel geregistreerde gids. Zomaar vrij door het park struinen is er voor bezoekers niet bij. Dat geldt trouwens ook voor de 17.000 zielen tellende bevolking van de Galápagos.

Day heeft meer in zijn mars dan gidsen. Op zijn visitekaartje staat een indrukwekkend aantal functies en kwaliteiten vermeld: zoöloog, cetoloog (walviskenner), onderwaterfotograaf, duikinstructeur, natuurgids en: „sailor.”

Sinds hij in 1971 op Santa Cruz kwam wonen, heeft hij heel wat buitenlandse filmploegen en biologen wegwijs gemaakt, vertelt hij. Onder hen het beroemde 'darwinvinken-echtpaar' Peter en Rosemary Grant – samen goed voor een stapel doorwrochte studies over de vele soorten darwinvinken op de Galápagos.

Sinds '71 heeft Day ook het nodige aan rampen meegemaakt – scheepsrampen, maar vooral natuurrampen, veroorzaakt door El Niño. Zo staat het jaar 1983 voor altijd in zijn hersens gegrift. Toen werd de eilandengroep door een super-El Niño werd geteisterd.

Oceaanstromingen
Wie El Niño zegt, moet het eerst hebben over oceaanstromingen, samen met de windrichting de belangrijkste factor bij het ontstaan van een bepaald weertype boven de Galápagos. Maar liefst acht verschillende stromingen zijn rond en tussen de eilandengroep te onderscheiden.

Ze zijn verantwoordelijk voor de twee seizoenen die de Galápagoseilanden kennen. Van januari tot juni het warm-natte seizoen, met voornamelijk oostenwind en een ruwe zee. Koel water uit het zuiden wordt in deze periode teruggedrongen door warm water dat uit het noorden wordt aangevoerd.

Van juli tot december liggen de verhoudingen anders. Dan domineren de winden uit zuidoostelijke hoek, die koel water (22 graden Celsius) van de Humboldtstroom in noordelijke richting stuwen. Goed voor een koel-droge tijd, met een betrekkelijk rustige zee.

Zo zorgen wind en stroming voor een harmonieus spel van seizoenen op de Galápagos. Maar soms gaat er in het warm-natte seizoen iets mis. Dan is de aanvoer van warm water vanuit het noorden vele malen groter dan gewoon: El Niño dient zich aan. 1997 was een El Niño-jaar, maar, zoals gezegd, 1983 is veel memorabeler vanwege super-El Niño.

In een normale warme periode, legt Day uit, is de warmwaterlaag in de oceaan zo'n 10 tot 15 meter dik; in 1983 was die tussen de 30 en 60 meter: een enorme hoeveelheid warm en uitzonderlijk voedselarm water. Tegelijkertijd was daar hevige regenval. Day ziet ze nog voor zich: de enorme cumuluswolken die toen vanwege het warme water –28 graden– omhoogrezen en voor ongekend veel regenval zorgden. Het Charles Darwin-onderzoeksstation mat in dat jaar hoeveelheden van 3224 millimeter en op Isabela zelfs 5528 millimeter. De gemiddelde jaarlijkse regenval van 1965 tot 1970 bedroeg minder dan 200 millimeter.

De gevolgen voor de dierenwereld op en rond de Galápagos waren immens. Day: „Voor de zeedieren was de super-El Niño desastreus. Duizenden zeeleeuwen –75 procent van de totale Galápagospopulatie– kwamen om van de honger. Eenzelfde slachting vond plaats onder de jan-van-genten, de pinguïns, de aalscholvers, zeeleguanen en pelsrobben. „Hoeveel dieren zullen door de olie uit de Jessica sterven? Meer dan honderd zullen het er niet zijn. Toen waren het er vele duizenden.”

La Niña
De landdieren daarentegen waren juist goed af met de enorme regenval. „Planten groeiden tegen de klippen op, en de vinken bleven aan het broeden. Schildpadden en landleguanen –herbivoren– konden het voedsel niet aangegeten krijgen.”

De dierenpopulaties hebben zich na '83 snel hersteld dankzij de komst van La Niña, een periode met extra veel koud en voedselrijk water. „Ik zie al die zeeleeuwvrouwtjes nog liggen, zo vol melk, dat het hun tepels uit spoot. Bij de jongen kwam het als schuim uit hun bekken.”

Veertien jaar later, in 1997, volgde opnieuw een El Niño, maar dit keer bleef een slachting onder de dieren uit. „Vreemd eigenlijk”, zegt Day, „want de oceaantemperatuur was evenhoog en er viel evenveel regen. Alleen het tijdstip lag wat anders dan in 1983.”

Twee extreme El Niño's in betrekkelijk korte tijd achter elkaar, dat baart Day zorgen. „Onderzoek naar koraalstructuren heeft uitgewezen dat El Niño's van het kaliber '83/'97 voor het laatst zo'n driehonderd jaar geleden voorkwamen. Dat geeft te denken. Zou het warmer worden van het klimaat hier dan toch iets mee te maken hebben?”

Voor David Day is er daarom voldoende reden om elk jaar met enige spanning het begin van de warm-natte periode af te wachten. Want niet de 'Jessica's', maar de El Niño's zijn de grootste vijanden van de natuur op de Galápagos.

Eerdere berichtgeving:
www.euro-enaer.com

De schuldgevoelens van Lenie 't Hart
(30 januari 2001)

Unieke diersoorten op Galápagos bedreigd
(23 januari 2001)

Relevante links:
Onderzoekscentrum op Galápagos

KNMI-site over El Niño