Wetenschap 23 januari 2001

Een Chinese Muur
tegen internet

Door A. Jansen
Internet is uitdaging én bedreiging. Als geen ander weten de Chinese autoriteiten daarvan. Na het enkele jaren innig te hebben omhelsd, proberen zij nu de „kwalijke gevolgen” van internet met draconische wetgeving te bestrijden. Vervolgde groeperingen als Falun Gong, maar ook de ondergrondse kerk hebben daarvan veel te vrezen.

Toen de Chinese leider Deng Xiaoping eind 1978 begon met de hervorming van 's lands economie, had hij een geleidelijke opening van het land voor moderne technologieën, westerse wetenschap en managementmethoden op het oog. Maar wel een selectieve opening, want de deur diende gesloten te blijven voor negatieve invloeden als westerse ideeën over mensenrechten, over democratie en moraal. China was oud en wijs genoeg, zo heette het, om zelf te voorzien in de culturele invulling en richting van de moderne techniek. ”Zhong ti Xi yong”, was Dengs formule: De inhoud is China, het werktuig het Westen.

Maar vanaf het begin is die ambivalente opstelling jegens de buitenwereld omstreden geweest, want, zo vroeg menigeen zich af, hoe lang is dit spagaat vol te houden? De discussie hierover is daarna niet meer verstomd en de opkomst van internet heeft het dilemma verder verscherpt. In een recente publicatie analyseert de Duitse sinologe Gudrun Wacker (verbonden aan het Bundesinstitut fur Ostwissenschaftliche und Internationale Studien in Keulen) de wijze waarop China tot op vandaag met internet omgaat.

Stimulans
De Chinese leiders hebben het fenomeen internet halverwege de jaren negentig innig omarmd. President Jiang Zemin (een westers opgeleid ingenieur) en premier Zhu Rongji (econoom van huis uit) zien ook nu nog digitalisering van de economie –bijvoorbeeld in de vorm van e-commerce– als een krachtige stimulans van de economische ontwikkeling. Internet wordt ook ingezet als instrument voor efficiënter bestuur en controle, bijvoorbeeld van de provincies als het gaat om belasting- en tolheffing.

De communistische partij en de regering zijn om die reden fervente voorstanders van het gebruik van internet. Eind jaren tachtig begonnen zij voortvarend met de uitbouw en modernisering van de benodigde infrastructuur. In 1998 werden diverse ministeries die alles of zijdelings met internet van doen hebben, gegroepeerd in een soort 'superministerie': het ministerie voor Informatie-industrie.

De verwachtingen van e-commerce zijn hooggespannen. In de komende twee jaar zal het gebruik ervan vertienvoudigen, zo is de prognose. Of dat werkelijk gerealiseerd wordt is zeer de vraag. En als het gaat om elektronisch kopen door de individuele consument –meestal aangeduid met B2C, business to consumer– wordt dat cijfer zeker niet gehaald.

Nog altijd zijn er relatief weinig Chinezen die via internet aankopen doen, en daar zijn ook wel oorzaken voor aan te wijzen. De gebrekkige veiligheid rond e-commerce (corruptie en criminaliteit) schrikt velen af, maar ook de levering van goederen laat nogal te wensen over vanwege de zwakke infrastructuur. Een creditcard –een belangrijk betaalmiddel bij e-commerce– is voor de meerderheid van de Chinese internetgebruikers een onbekend attribuut.

Dus als de overheid zo hoog opgeeft van B2C-e-commerce, zindert waarschijnlijk hetzelfde fata morgana voor ogen als dat waarvan ook veel westerse investeerders lange tijd last hadden: een afzetmarkt van 1,2 miljard koopkrachtige Chinezen!

Kennelijk is Peking in dezen ook zelf wat nuchterder geworden, want het heeft sinds kort zijn zinnen gezet op die andere variant van e-commerce: B2B, business to business, elektronische handel tussen bedrijven onderling. Tussen nu en volgend jaar moeten zeker 1 miljoen bedrijven de toegang tot internet hebben gevonden, aldus het ministerie van Informatie-industrie. Maar ook dat klinkt rooskleurig, gezien de grote problemen waarmee de meeste Chinese dot.combedrijven –de aanbieders van internetdiensten– hebben te kampen. Van de 700 internetbedrijven die Peking telt, betaalden er vorig jaar slechts 30 belasting. De overige balanceerden allemaal op de rand van een faillissement.

Kleintje

Het aantal internetburgers in China (”wangmin” op z'n Chinees) heeft inmiddels de 17 miljoen overschreden. En daarmee is het land na de VS en Japan de nummer drie van de wereld. In relatieve zin behoort China nog tot de kleintjes, want die 17 procent is slechts 1 procent van de totale Chinese bevolking. Ter vergelijking: in Zuid-Korea is dat aantal 21 procent; in Japan 15,5 procent, in de VS 45 procent en in Nederland 46 procent. Maar in China is de groei nog niet ten einde: westerse schattingen gaan uit van 33 miljoen Chinese internetters in 2003.

Het zal niemand verbazen dat de meesten van hen zich in steden als Peking, Sjanghai en Tianjin bevinden. Peking staat nummer één, en ook dat is logisch, gezien de vele universiteiten en hogescholen. Vanwege de honderden IT-bedrijven is de wijk Zhongguancun inmiddels beroemd als het Silicon Valley van China. In de economisch meest ontwikkelde regio's Guangdong, Fujian, Jiangsu en Zhejiang –allemaal aan de oostkust– bevindt zich de rest van de internetgebruikers.

Hoe ziet de doorsnee wangmin eruit? Gudrun Wacker geeft het volgende profiel: 76 procent is tussen de 18 en 30 jaar oud, heeft een hoog opleidingsniveau en geniet een inkomen dat boven het gemiddelde ligt – en ook dat is niet verrassend gezien de hoge kosten die met de aanschaf en installatie van de benodigde apparatuur is gemoeid. Overigens betaalt de meerderheid van de gebruikers die kosten uit eigen zak (en zijn ze geen internetters in werkgeverstijd).

Is internet nu een machtig wapen in handen van de democratische beweging, en zal China dankzij dit medium definitief 'omgaan' – van een communistische eenpartijstaat naar een democratisch bestuurd land? Wacker heeft daarover zo haar twijfels en ze herinnert eraan dat die enorme groei van de laatste jaren niet spontaan van onderen is ontstaan, maar van bovenaf door de overheid zelf in gang is gezet. Verder bleek al dat de meerderheid van internetters bestaat uit stedelijke jongeren met een bovengemiddeld inkomen, die meer in de beurskoersen dan in politieke activiteiten zijn geïnteresseerd.

Dat neemt niet weg dat internet op de langere termijn voor politieke verandering kan gaan zorgen, erkent Wacker. Ze denkt dan vooral aan het toenemend gemak waarmee burgers kennis kunnen nemen van buitenlandse ideeën.

Speldenprikken
Is dankzij internet het oude dilemma van innoveren én conserveren dan tóch bezig te verdwijnen, en wel ten gunste van politieke en culturele vernieuwing? Dat is nog te voorbarig, want ook Jiang Zemin en zijn ministers hebben niet stilgezeten om de politieke en culturele 'schade' van internet in te dammen. De speldenprikken die de laatste jaren zijn uitgedeeld door 'vijandig gezinde' internetters hebben de autoriteiten op dit punt alleen maar alerter gemaakt.

Zo werd in 1998 een 30-jarige eigenaar van een softwarebedrijf in Skanghai tot twee jaar cel veroordeeld omdat hij 30.000 e-mailadressen (waaronder die van hoge partijleden) aan een dissidentengroep in New York (VIP Reference) had doorgesluisd. De beweging stuurde daarop evenzoveel exemplaren van zijn pro-democratische tijdschrift in elektronische vorm richting China.

In april 1999 werden de Chinese autoriteiten volledig verrast door een stille betoging van niet minder dan 10.000 aanhangers van de Falun Gong-beweging, die zich ongemerkt op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking hadden verzameld. Via internet was de demonstratie (onder de codenaam ”Let's Party!”) tot in de puntjes, maar in alle stilte voorbereid. De schrik zat er bij de autoriteiten zó in, dat ze prompt tot een verbod van de religieuze beweging besloten.

Vervolgens ontketende Peking een bikkelharde 'cyberwar' tegen de websites van Falun Gong in de VS, Canada en Groot Brittannië, door die te bestoken met enorme hoeveelheden elektronische post, waardoor de servers van de computers het begaven.

Ook activisten van de verboden Democratische Partij van China –waarvan zo'n honderd leden inmiddels zijn gearresteerd– bedienen zich van internet om contacten over heel het land te onderhouden. En van het Hongkongse Informatiecentrum voor Democratie en Mensenrechten is bekend dat ook daar berichten uit China over arrestaties, schendingen van mensenrechten en betogingen via internet worden ontvangen.

Minder spectaculair, maar voor Chinese begrippen wel uniek, is dat de grootste internetproviders van China –Sohu.com, China.com en Netease.com– regelmatig nieuws brachten dat was overgenomen van buitenlandse nieuwsagentschappen, iets waarvan kranten, tv en radio slechts konden dromen.

Correctie van bovenaf heeft even geduurd omdat de verantwoordelijkheid inzake internet verspreid is over verschillende ministeries en afdelingen, zoals die van Informatie, Handel, Industrie, Media, Binnenlandse Veiligheid en 'Propaganda' van de Communistische Partij. Elk daarvan had zijn eigen invloed en wensen, die ook nogal eens tegenstrijdig waren.

Chinese Muur
Inmiddels dromen de Chinese machthebbers van een soort nieuwe elektronische Chinese Muur, waarmee China kan worden gevrijwaard van vuile invloeden van buiten af. In eerste instantie werd die muurgedachte letterlijk opgevat door massaal ongewenste websites te blokkeren. Maar slimme internetters wisten dat al gauw te omzeilen door bijvoorbeeld op buitenlandse servers in te loggen.

Blokkering is wel een onderdeel van het beleid gebleven. Zo worden buitenlandse sites van „verdachte” organisaties, zoals mensenrechtenorganisaties en die van Tibetaanse ballingen, sowieso op zwart gezet. Maar ook The New York Times en CNN komen er niet meer in. En sinds enkele weken houden ook de BBC, het persbureau Reuters en het Franse AFP halt voor China's nieuwe Chinese Muur.

Toch ligt het zwaartepunt van het Chinese beleid meer op het bewaken van internetactiviteiten in plaats van het blokkeren van toegangen. Speciale computers filteren bijvoorbeeld constant miljoenen Chinese e-mails op „subversieve” kernwoorden. Ook is er een speciale internetpolitie in het leven geroepen die tot taak heeft het elektronisch verkeer te controleren. Sinds 1996 dient iedere internetter zich bij deze politie te laten registreren.

Vooral de razend populaire internetcafés, maar ook de talloze chatboxen zijn voor deze agenten een dagelijkse (en nachtelijke) bron van zorg.

Vanwege de hoge kosten die zijn gemoeid met dit soort maatregelen, maar vooral door de toenemende hoeveelheid elektronisch verkeer, lijkt het onbegonnen werk om op deze manier de balans te handhaven tussen vernieuwen en bewaren.

Toch heeft dat Peking er niet van weerhouden de greep op internet verder te verstevigen door eind vorig jaar een pakket wetten en regels uit te vaardigen die in één grote greep het complete internetgebeuren in China aan banden moeten leggen. De Duitse sinoloog Karsten Giese heeft deze wet-en regelgeving onlangs uitvoerig beschreven in China aktuell, het vakblad voor sinologie van het Azië-instituut in Hamburg.

Strenge controle, maar ook nauwgezette registratie zijn twee sleutelelementen in de nieuwe wetgeving. Die registratie vooraf, verplicht voor elk bedrijf dat internetdiensten aanbiedt –zowel providers als leveranciers van pagina's– geeft de overheid de kans gewantrouwde ondernemingen bij voorbaat te weigeren.

Vage criteria
Een ander belangrijk aspect is dat ook providers nadrukkelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van de informatie die via hun hardware wordt doorgesluisd. Die verantwoordelijkheid drukt temeer omdat de criteria voor wat illegaal of ongewenst is, vaag zijn gehouden. Zo is het verboden om berichten te verzenden die „gezagsondermijnend” zijn, het „aanzien van China schaden”, die de hereniging met Taiwan belemmeren, of die „verboden” of „duistere” sekten ondersteunen. Grote Chinese internetbedrijven als Netease.com en Sina.com hebben deze wetgeving niet afgewacht, maar zijn al eerder aan rigoureuze zelfcensuur begonnen. Van Netease.com is bekend dat het een filterprogramma heeft waarmee politiek gevoelige zaken worden geweerd. Internetsites met daarop de naam van de Taiwanese president Chen Shui-bian zijn taboe.

De Chinese wetten schrijven verder voor dat informatie op sites niet mag afwijken van de officiële Chinese berichtgeving. Dus alleen die berichten die het Chinese nieuwsagentschap Xinhua en staatskranten als het Volksdagblad en de China Daily hebben gebracht, mogen nog elektronisch worden verspreid.

Die exclusieve rol voor staatsbedrijven geeft de internetwetgeving een extra twijfelachtig trekje: men kan er immers zieltogende staatsondernemingen mee beschermen tegen ongewenste concurrentie. Dankzij de vage beoordelingscriteria kan willekeurig worden besloten wie wel en wie niet op de Chinese markt gewenst is.

Zestig-dagenregeling
En dan is er nog de zestig-dagenregeling, volgens Karsten Giese een van de gevaarlijkste wapens in handen van de staat. Internetbedrijven zijn op grond van deze wet verplicht iedereen die van hun diensten gebruikmaakt, maar ook ieder gesprekje, elk bericht of elk bezoek aan een website, vast te leggen en gedurende zestig dagen te bewaren. Alles en iedereen dient daarbij met naam en toenaam te worden genoteerd.

De Chinese autoriteiten verhogen daarmee de kans om via individuele sporen complete elektronische netwerken te ontrafelen, van oppositiegroeperingen, van sekten als de Falun Gong, of van –wie zal het zeggen– de Chinese ondergrondse kerk. Via elektronische circuits konden tot dusver illegale groeperingen ongemerkt communiceren; sinds december liggen ze binnen schootsveld van de autoriteiten.

Dat naast ideologische ook economische belangen een geducht woordje meespelen in de nieuwe wetgeving, kwam hierboven al even aan de orde, het uitschakelen van concurrenten met behulp van vage selectiecriteria. Er is hiervan nog een voorbeeld te geven.

Karsten Giese wijst er namelijk op dat de wetgeving ook is bedoeld om een rigoureuze schoonmaak op de Chinese internetmarkt te bewerkstelligen. In verband met de aanstaande toetreding van China tot de WTO hebben Peking, de VS en Europa afgesproken dat buitenlandse bedrijven tot maximaal 49 procent van het kapitaal mogen leveren aan Chinese providers.

Het opmerkelijke is nu dat die deelname van buitenlandse bedrijven niet nader is geregeld in de wet – en dus in feite in een illegaal schemergebied blijft hangen. Nu was dat voordat deze wetgeving het licht zag ook al zo, maar buitenlandse geldschieters zaten daar niet mee: alleen al vorig jaar gingen hun investeringen op de Chinese internetmarkt de 1 miljard dollar te boven.

Maar nu internet in een alomvattend wettelijk kader is gezet, komen die buitenlandse bemoeienissen veel nadrukkelijker in een illegaal daglicht te staan. Dat zal de geldstroom richting China zeker doen afnemen.

Wat kan Pekings bedoeling hiermee zijn? Het zijn de talloze kleine internetbedrijven, aldus Giese, die door deze maatregel worden drooggelegd, en daardoor definitief het loodje leggen of worden opgeslokt door de enkele grote Chinese bedrijven. China vangt daardoor twee vliegen in één klap: er ontstaat een overzichtelijker situatie op de internetmarkt, en dus zijn de mogelijkheden voor controle beter. Tegelijkertijd wordt de (concurrentie)positie van enkele grote bedrijven versterkt, en dat is niet verkeerd, zo aan de vooravond van de WTO-toetreding, die onvermijdelijk verdere liberalisering van de markt als gevolg heeft.

Opnieuw blijft het de vraag of alles wat nu wettelijk is geregeld inzake internet, ook daadwerkelijk zal worden doorgevoerd. Alleen al praktisch lijkt dat onmogelijk. Als je het geheel van wetten en regels overziet, lijkt het belangrijkste ervan te zijn dat de staat nu een wettelijke basis heeft om van geval tot geval sturend en corrigerend in te grijpen. Maar of zo op langere termijn ondermijning van de eenpartijdictatuur kan worden afgewend? Eerder lijkt sprake van vertraging in plaats van voorkóming van dit uithollingsproces.

Eerdere berichtgeving:
Falun Gong-aanhangers verzamelen zich na oproep via internet
(2 januari 2001)