Wetenschap 14 november 2000

OPEC wil geld zien

Door J. Reijnoudt
Tegen alle realiteitszin in zegt een OPEC-man: „Met olie is niets aan de hand. Pas als je het verbrandt, komt er kooldioxide vrij, maar dat verandert het klimaat niet.” Waar maakt de westerse wereld zich druk om? Dat geluid laten delegaties uit olieproducerende en -exporterende landen op klimaatconferenties graag horen. En in Den Haag willen ze zelfs geld eisen voor derving van inkomsten.

De zon schijnt uitbundig op het dakterras van het Palais de Congrès in Lyon. Dr. Anwar A. Boaleb uit Riyad, Saudi-Arabië, geniet van een kopje koffie. Hij bevindt zich, half september, op een moeizaam verlopende klimaatconferentie die als voorloper geldt voor de top die gisteren in Den Haag van start ging, maar hij lijdt daar niet zichtbaar onder. Het liefst zou hij zien dat het olieverbruik nog iets zou stijgen, terwijl bijna alle deelnemers aan de conferentie het erover eens zijn dat het verbruik van fossiele brandstoffen hoe dan ook moet afnemen.

Boaleb –een gemoedelijke vijftiger, strak in het donkerblauwe pak– praat over aardolie als was het zo schoon als leidingwater. „De wetenschappers zeggen dat er een klimaatprobleem is, maar met olie is niets aan de hand. Pas als je het verbrandt, komt er CO2vrij, maar dat verandert het klimaat nog niet. Daar zijn de hoeveelheden veel te klein voor. Bovendien is er nog maar hooguit voor een jaar of vijftig olie. Steenkool is een veel grotere bedreiging. Dat is er nog voor 300 jaar.” Dat is de stellige overtuiging van directeur-generaal Boaleb van het departement van olie, gas en mineralen van het ministerie van Financiën in Riyad.

Al-Sabah, ook afkomstig uit Saudi-Arabië en leider van de OPEC-delegatie in Lyon, weigert consequent de laatste drie dagen van de conferentie de pers te woord te staan. „Geen tijd”, is steeds zijn norse commentaar.

Vrees
„Bestudeer eerst goed wat de gevolgen zijn van de uitvoering van het protocol van Kyoto”, waarschuwt Siyed Kholy van de Jeddah Universiteit in Saudi-Arabië. Hij zit als economisch adviseur in de Arabische delegatie. „Natuurlijk kijkt het Westen wel naar de effecten voor de ontwikkelingslanden, maar vergeet niet dat de OPEC-landen op een enkele uitzondering na ook tot die groep behoren.”

De grote vrees binnen de OPEC is dat de wereldolieconsumptie drastisch omlaag zal gaan als de grote industrielanden de afspraken van Kyoto serieus gaan uitvoeren. Voor het eerst op de VN-top vorig jaar in Bonn, kwamen ze met de eis dat de westerse landen een steunfonds moeten vormen voor de OPEC-landen, voor het geval het Kyoto-protocol inderdaad wordt ondertekend.

In Duitsland is daar nog een beetje badinerend over gedaan, maar inmiddels is duidelijk dat de olielanden voet bij stuk houden. „Is dat dan zo belachelijk?” vraagt Atif Al-Jemaili van de Koeweitse delegatie. Al-Jemaili is een van de managers van het bedrijf Kuwait Petroleum Corporation, maar dat verhindert niet dat hij op een VN-klimaatvergadering tussen de ambtenaren aan de onderhandelingstafel zit.

„Je kunt ons toch niet kwalijk nemen dat we compensatie vragen”, stelt Al-Jemaili verbaasd. „Als je ziet dat we ontwikkelingslanden zijn en als je bedenkt dat wanneer OPEC-landen 30 dollar voor een vat krijgen, industrielanden daar dan ongeveer 150 dollar aan belasting aan verdienen. Wij vertrouwen de industrielanden ook niet meer zo makkelijk. Van de grote club die in 1992 op de milieutop in Rio de Janeiro bijeen was, houdt maar een enkeling zich aan de afspraken. Ik moet dus nog zien wat er van de naleving van Kyoto terechtkomt.”

Dure zaak
Garant staan voor een constante levering van aardolie is een dure zaak, stelt Al-Jemaili. Hij wijst erop dat nog in juli de OPEC-landen de productie met ruim 700.000 vaten (een vat is 159 liter) hebben verhoogd tot 25,4 miljoen barrel per dag.

Dat spekt de kas, denkt iedereen in het Westen, maar Al-Jemaili legt liever de nadruk op de kosten „Voor zo'n productieverhoging moeten wij flink investeren in extra installaties. Wij dienen dat ook blijvend te doen, om altijd voldoende te kunnen leveren tegen een acceptabele prijs, ook als de vraag plotseling flink stijgt. Als wij daar onvoldoende in investeren, zou dat kunnen leiden tot ontwrichting van de wereldeconomie.”

Dat de prijs ondanks die voorzieningen toch nog flink kan oplopen, wuift Al-Jemaili makkelijk weg. „Ik wil de 40 dollar per vat helemaal niet. Bij dat soort exorbitante prijzen wordt het in industrielanden zeer aantrekkelijk om te investeren in alternatieven als zonne-energie”, zegt Al-Jemaili zonder blikken of blozen. „Wij hebben genoeg aan 22 dollar. Dat is voor ons en jullie een leuke prijs.”

„Behandel ons op z'n minst eerlijk”, benadrukt de Koeweitse oliespecialist. „Wij hebben het recht ons te ontwikkelen en daar hebben wij geld voor nodig, dus moeten we olie verkopen. Duurzame ontwikkeling moet voor ons geen duurzame armoede worden. En belast niet alleen olie zo zwaar om zo de eigen milieumaatregelen te kunnen betalen; steenkool is een veel viezere brandstof, maar die is in veel westerse landen nauwelijks belast, vaak zelfs gesubsidieerd. Dat is onbegrijpelijk in het licht van het Kyoto-protocol.”

Al-Jemaili spreekt van een „dubbelsnijdend zwaard.” Als de vraag naar olie daalt, zakt ook de prijs. „Dat is een schrikbeeld, maar ik zal en moet mijn olie aan de man brengen, dus wij zoeken nieuwe markten. Mijn gezin moet ook bestaan. Die nieuwe markten gaan we dan in ontwikkelingslanden vinden. Dat kan niet de bedoeling van het Kyoto-protocol zijn, maar het gaat wel gebeuren.”

Oliebranden
Dat luchtverontreiniging een wereldwijd probleem is of kan worden, gelooft de Koeweitse olieverkoper niet. „Schoon water, vertelde iemand uit India me onlangs, dat is hun grootste milieuzorg. Begrijp me goed: ik heb vier kinderen en vind een goed milieu heel belangrijk. Wij weten ook wat luchtvervuiling is. Toen we in 1992 700 oliebranden hadden en het overdag zo donker was als 's nachts, hebben we onze kinderen zes maanden binnengehouden. Toen de branden gedoofd waren, hebben we op verschillende plaatsen in de woestijn 50 centimeter dikke olielagen moeten opruimen. Wij weten best wat milieuzorg is. Koeweit voerde een geweldige klus uit. Dat is ook realiteit.”

Het grote probleem voor Koeweit en de meeste andere OPEC-landen is dat hun economie slechts rust op één pijler: olie. „Dat zullen we moeten veranderen en daar hebben we geld voor nodig. Dat zullen we als OPEC in Den Haag ook vragen: fondsen voor de ontwikkeling van onze economie om de gevolgen van uitvoering van het Kyoto-protocol te bestrijden”, zegt Al-Jemaili.

Zal de OPEC in Den Haag de bereidheid uitspreken om het Kyoto-protocol te ratificeren? Al-Jemaili pakt driftig zijn spullen en gooit ze in z'n koffertje. „Vraag dat op dit moment niet aan ons. Laat het Westen eerst leiderschap tonen.”