Wetenschap 17 oktober 2000

Plantengemeenschappen in beeld

Door T. J. Lucas
De Nederlandse flora staat de laatste decennia behoorlijk in de schijnwerpers. Na onder meer Wilde Planten (1970-1973) en de vijfdelige Nederlandse Oecologische Flora (1985-1994) is opnieuw een wetenschappelijk standaardwerk in de maak: de vierdelige Atlas van de Nederlandse Plantengemeenschappen. Onlangs nam staatssecretaris Faber van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) bij Alterra in Wageningen van deel 1 het eerste exemplaar in ontvangst.

Bezorgdheid over de stelselmatige achteruitgang van de kwaliteit van de plantenwereld is een van de redenen van de wetenschappelijke belangstelling van floristen. Wetenschappers willen weten welke factoren die achteruitgang veroorzaken. Overheden en terreinbeheerders kunnen op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken werken aan effectieve beheers- en beschermingsmaatregelen

De laatste 25 jaar is op basis van de beschikbare kennis de afname van natuurkwaliteit al omgebogen naar een stabielere situatie. Door onder meer afplaggen van (te) voedselrijke bovengrond en verbetering van de waterhuishouding zijn regionaal flinke successen geboekt. Zo legde Staatsbosbeheer in het 2000 hectare metende Drentse Bargerveen tussen 1970 en 1998 in totaal 40 kilometer dam aan om de verdroging van het hoogveenreservaat tegen te gaan. Tegelijkertijd zijn tientallen kilometers greppels gedempt, zodat ze het gebied niet verder ontwateren. Resultaat: de condities voor groei van veenmos zijn zodanig verbeterd dat er weer levend hoogveen ontstaat.

Invalshoeken
De invalshoeken van de diverse standaardwerken over de Nederlandse plantenwereld zijn verschillend. Wilde Planten legt het accent op de vegetatie van afzonderlijke natuurgebieden, de Oecologische Flora beziet de relaties die individuele soorten hebben met het milieu. Daarbij komen ook plant-dierrelaties aan de orde. De jongste atlas beschouwt de vaderlandse flora vanuit een ander gezichtspunt: die van de plantensociologie.

Zoals alle verschijnselen in de natuur, staan ook planten niet op zichzelf. De meeste soorten geven de voorkeur aan bepaalde standplaatsen, waar ze meestal in combinatie met andere typische soorten aanwezig zijn. Die vormen zogenaamde plantengemeenschappen of associaties, die op hun beurt weer deel uitmaken van grootheden die klassen heten.

Deel 1 van de atlas bespreekt de tachtig associaties die voorkomen in de elf klassen van open water, bronnen, moerassen, hoogvenen en natte heiden. Het boekwerk beschrijft de verspreidingspatronen van plantengemeenschappen, de ecologie, indeling en kensoorten, voorkomen, bedreigingen en mogelijkheden tot herstel van bedreigde biotopen.

Het grootste gevaar dat de in dit deel beschreven planten lopen, is verdroging. Daaronder verstaan de auteurs niet alleen verlaging van de grondwaterstand, maar ook verandering van de chemische samenstelling van het aanwezige water in de wortelzone, als gevolg van menselijk ingrijpen. Kanalisatie van beken in het kader van ruilverkavelingen, onttrekking van grondwater en uitbreiding van steden zijn belangrijke oorzaken van de verdroging van de bodem. De gevolgen daarvan zijn verstrekkend. Talloze planten kwamen in de verdrukking of verdwenen zelfs uit hun oorspronkelijk leefgebied.

Andere bepalende factoren voor het voorkomen of verdwijnen van planten in de vochtige of natte biotopen zijn zuurtegraad, voedingsstoffen, zout, waterstromingen en gifstoffen.

Veel informatie
Al deze gegevens bieden, samen met prachtige foto's, aquarellen en verspreidingskaartjes, een schat aan informatie. De samenstellers vinden dat de atlas zowel wetenschappelijk verantwoord moet zijn als toegankelijk voor een breder publiek. Dat eerste zal zeker het geval zijn, maar of het laatste opgaat is nog maar de vraag. Ik mis een duidelijk inzichtelijke uiteenzetting van de betekenis van de diverse termen die in de plantensociologie opgeld doen. Anderzijds mogen auteurs van dit soort lectuur veronderstellen dat geïnteresseerde kopers geen volstrekte leken zijn.

De atlas is geschreven door E. J. Weeda, J. H. J. Schaminée en L. van Duuren. Zij kregen medewerking van S. M. Hennekens, A. C. Hoegen en A. J. M. Jansen. Al deze mensen hebben in het flora-onderzoek en de verwerking van de onderzoeksgegevens hun sporen ruimschoots verdiend. In het prestigieuze atlasproject werken veel partners samen, waaronder het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de provinciale landschappen, Rijkswaterstaat, het ministerie van LNV en Alterra.

N.a.v. ”Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland, deel 1, Wateren, moerassen en natte heiden”, door E. J. Weeda, J. Schaminée en L. van Duuren; KNNV Uitgeverij, Utrecht, 2000; ISBN 90 50 11 132 7; genaaid, gebonden met stofomslag; 342 blz.; ƒ 79,90.