Embryo vanaf begin beschermwaardigDoor prof. dr. ir. H. Jochemsen Het kabinet heeft afgelopen vrijdag een wetsvoorstel aangekondigd dat de mogelijkheden voor embryo-onderzoek verruimt. Minister Borst van Volksgezondheid wil voorlopig het gebruik van zogenaamde restembryo's van reageerbuisbevruchtingen toestaan. Mochten er op korte termijn wetenschappelijke doorbraken komen uit het onderzoek in Groot-Brittannië, dan is niet uitgesloten dat ook Nederland het niet-reproductieve therapeutische kloneren toestaat. De Gezondheidsraad heeft zich in beginsel al positief uitgelaten over dit onderzoek. Niet-reproductief kloneren is het tot stand brengen van een gekloneerd menselijk embryo in het laboratorium, waarna dit embryo niet in de baarmoeder van een vrouw wordt gebracht dus niet bedoeld is voor de voortplanting maar gebruikt wordt voor onderzoek of voor het kweken van zogeheten embryonale stamcellen. Het embryo zelf gaat hiermee teniet. De term niet-reproductief is dus verhullend, want de eerste en meest fundamentele stap van de voortplanting, namelijk het tot stand brengen van een embryo, wordt wel gezet. Nauw in samenhang met deze discussie wordt gesproken over het kweken van embryonale stamcellen. Voor de duidelijkheid: het kweken van stamcellen heeft op zichzelf niets met kloneren te maken. Zulke stamcellen kunnen gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek en voor het kweken in het laboratorium van weefsels waarmee bepaalde patiënten behandeld zouden kunnen worden. Door een combinatie van niet-reproductief kloneren en het kweken van embryonale stamcellen zou het mogelijk zijn weefsels te kweken die genetisch gelijk zijn aan de patiënt en dus niet, of in elk geval veel minder met afstoting te maken zouden hebben. Embryonale stamcellen zouden gekweekt kunnen worden uit embryo's die 'over' zijn na reageerbuisbevruchting omdat de ouders ze niet meer nodig hebben voor hun gezinsvorming. Een andere mogelijkheid is ze te kweken van speciaal voor zulk onderzoek tot stand gebrachte embryo's. In de huidige discussie is het embryo door voorstanders van dit onderzoek opnieuw aangeduid als een klont, geen individu, geen menselijke leven. Met dergelijke aanduidingen poneert men een ten diepste levensbeschouwelijk bepaald antwoord als wetenschappelijke waarheid, waartegen geen redelijk denkend mens bezwaren kan aanvoeren. Gelukkig is bij de eerdere consultaties op het ministerie van Volksgezondheid op een beter niveau gedebatteerd. Daarbij bleek overigens wel dat de organisaties van artsen en onderzoekers zich in grote lijnen konden vinden in het eerdergenoemde advies van de Gezondheidsraad maar dat maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties daar veel terughoudender tot afwijzend tegenover staan. De in gezondheidsethiek en gezondheidsrecht overheersende opvatting is dat het vroege menselijke embryo relatief beschermwaardig is en dat die beschermwaardigheid toeneemt naarmate het embryo zich verder ontwikkelt. Volledige beschermwaardigheid komt de menselijke vrucht volgens dit standpunt pas later toe. De vraag is dan wannéér de vrucht volledig beschermwaardig is en waarom dán wel en eerder niet. Dat het menselijke embryo slechts een klompje cellen is en geen individu, is niet een strikt wetenschappelijk gegeven. Biologisch gezien is het embryo een exemplaar van de menselijke soort dat als individu gezien kan worden. De ontwikkeling van het embryo is vanaf de bevruchting tot de geboorte en verder in biologisch opzicht een continue ontwikkeling waarin geen duidelijke breuk of moment is aan te wijzen waarop iets fundamenteel nieuws optreedt. Daarom heeft ook het toekennen van volledige beschermwaardigheid in een latere fase altijd iets willekeurigs. Het wordt dan opgehangen aan waarneembare eigenschappen of vermogens, bijvoorbeeld een bepaalde mate van bewustzijn. Maar daardoor is het tegelijkertijd bedreigend voor sommige groepen patiënten die de desbetreffende eigenschap ook niet (meer) bezitten en dan evenmin aan de criteria voor volwaardig mens zijn zouden voldoen. Die zouden dan ook als experimenteermateriaal gebruikt mogen worden. Naar mijn mening is de mens meer dan zijn cellen. Er is een geestelijke dimensie die zo nauw met de lichamelijke is verweven dat die hiermee vanaf het begin verbonden moet worden geacht en niet later wordt toegevoegd. In het bijbels spreken over ontstaan en groei van een mensenkind (met name in Psalm 139) is het biologisch proces zozeer opgenomen in het scheppend handelen van God dat tussen het geestelijke en het lichamelijke geen scheiding gemaakt kan worden. Daarom is het menselijke embryo vanaf het begin volledig beschermwaardig. Het embryo is een eigen entiteit, het moet gezien worden als een mens die zich als het ware aan het belichamen is. Dat staat los van de manier waarop een embryo totstandgekomen is en geldt dus ook voor embryo's die ontstaan zijn in een reageerbuis. Niemand heeft er notie van wat die geestelijke dimensie betekent bij deze jonge embryo's en wat er op dat vlak zou gebeuren bij het tot stand brengen van een embryo via kloneren. Dat is al voldoende reden om ervan af te blijven. Bovenstaande visie sluit zeker niet minder goed aan bij de biologische gegevens dan de opvatting van toenemende beschermwaardigheid, maar geeft daaraan een andere, uiteindelijk levensbeschouwelijk bepaalde interpretatie. Bovendien is deze visie naar mijn overtuiging consistenter met betrekking tot de bescherming van het leven van mensen. Er is nog een andere reden om het kabinetsbesluit af te wijzen. Door het kweken van embryonale stamcellen in combinatie met de kloontechniek die is gebruikt bij Dolly, kunnen mogelijkheden ontstaan van uitgebreide genetische selectie van embryo's in de reageerbuis, en dus van kinderen. In plaats van een negatieve selectie die nu mogelijk is met behulp van prenatale diagnostiek, ontstaat dan de mogelijkheid van een positieve selectie van de meest gewenste kinderen uit een groter aantal bestaande embryo's. Bovendien ontstaan nieuwe mogelijkheden tot genetische manipulatie van mensen. De gedachte van de maakbaarheid van het gezonde kind kan hierdoor in de samenleving sterk worden bevorderd. Dit acht ik niet wenselijk. Fundamenteel voor de menselijke verhoudingen is dat kinderen aanvaard worden om zichzelfs wil en niet omdat ze bepaalde gewenste eigenschappen hebben. Verder valt op dat het kabinet wetenschappelijk onderzoek met embryo's alleen wil toestaan als er geen alternatief is. Op zichzelf is dat positief te waarderen. Recentelijk zijn bemoedigende resultaten bereikt met stamcellen verkregen uit volwassenen, de zogenaamde lichaamsstamcellen. Dat onderzoek bergt mogelijkheden in zich die men vier jaar geleden voor onmogelijk had gehouden. Bovendien is het voor fundamenteel ontwikkelingsbiologisch onderzoek vaak mogelijk om te werken met dierlijke embryo's. Het inzicht dat wetenschappers daaruit verkrijgen, kan mogelijk dienen ter ondersteuning van het onderzoek aan lichaamsstamcellen, zodat uiteindelijk geen menselijke embryo's gebruikt hoeven te worden. Kortom, hoewel op bepaalde punten het kabinetsvoorstel nog een relatief voorzichtige koers vaart, zet het op het punt van het toestaan van het verbruik van embryo's bij onderzoek een fundamentele stap te ver. En de openingen voor nog verdergaande stappen zijn als het ware al ingebouwd. Hierboven zijn redenen genoemd waarom de Tweede Kamer tot andere keuzen kan komen dan het kabinet heeft gedaan. Prof. dr. ir. H. Jochemsen is directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut en bijzonder hoogleraar medische ethiek |