Wetenschap 2 mei 2000

Populatie groeit minder snel dan bij uitzetting werd verwacht

Bever thuis in de Biesbosch

Door B. L. P. Tramper
De bever voelt zich helemaal thuis in de Biesbosch: hij legt glijbanen aan langs oeverwallen, bouwt dammen en knaagt scherpe potloodpunten aan boomstammen. Twaalf jaar na de geslaagde herintroductie van de bever rest wetenschappers nog één vraag: Waarom breidt de populatie zich in het nationaal park niet zo snel uit als elders in Europa?

Al na tien minuten varen over het Moldiep, een van de grootste getijdenkreken in het Hollandse deel van de Biesbosch, komt de eerste beverburcht in beeld. Boswachter Jacques van der Neut steekt de kop van zijn groengelakte vaartuig in het riet en banjert even later door de modder naar het bouwwerk.

De burcht is ogenschijnlijk slechts een verwaaide hoop takken, zo'n anderhalve meter hoog opgetast. Maar de constructie steekt weldoordacht in elkaar, weet Van der Neut. Onder de takken bevindt zich het woon- en slaapvertrek van het beverpaar. Bezoek komt nooit onverwachts: het vertrek is slechts bereikbaar via een gang waarvan de opening onder water ligt.

Overal in de Biesbosch laten de bevers hun sporen na. Geen boom is veilig voor hun scherpe tanden. Wie een rondvaart door de kreken maakt, ziet her en der omgeknaagde stammen en aangevreten takken. Gladde hellingen in de slikranden maken duidelijk waar de 20 tot 25 kilo zware dieren zich bij voorkeur in het water laten glijden.

Start
De eerste bevers zijn twaalf jaar geleden in de Biesbosch uitgezet, anderhalve eeuw nadat het laatste exemplaar bij de IJssel was gedood. Na een moeilijke start, waarbij diverse dieren het leven lieten, dijt de populatie gestaag uit. In het Brabantse deel leven inmiddels zo'n 70 tot 80 bevers. Staatsbosbeheer telt er 36 burchten.

Vijf jaar geleden zagen enkele dieren kans om het territorium in de richting van Dordrecht uit te breiden. Boswachter Van der Neut schat dat in het Hollandse deel van het park nu 6 tot 7 bevers verblijven. Zelf nam hij de afgelopen maanden drie burchten waar. Van een collega hoorde hij onlangs dat er ook een beverburcht in de Rhoonse grienden is aangetroffen. „Vast en zeker uit de Biesbosch afkomstig”, aldus Van der Neut.

De bever zorgt volgens de boswachter voor aanzienlijk meer leven in de brouwerij. „Hij is het troeteldier van de Biesbosch geworden”, aldus Van der Neut. Een ontmoeting met het knaagdier –het grootste van Europa– blijft verrassend, zegt hij. „Vorige week zagen we er één op 10 meter afstand. Op zo'n moment doet het je goed om te zien hoe het dier van zijn omgeving geniet.”

Niet snel
Hoewel de bever definitief in de Biesbosch terug is, verloopt de herintroductie niet helemaal naar verwachting. De populatie is na twaalf jaar weliswaar uit de gevarenzone, maar ze had twee keer zo groot kunnen zijn, zo blijkt uit een studie van het onderzoeksinstituut Alterra in Wageningen. „De groep groeit absoluut niet zo snel als elders in Europa”, zegt drs. Freek Niewold.

Als de voortplanting volgens plan was verlopen, zouden nu overal in de Nederlandse wateren bevers opduiken, aldus de onderzoeksleider. „Wij hadden verwacht dat de Biesbosch-bevers contacten zouden leggen met die van de Gelderse Poort. Maar daar is geen sprake van.” De bevers in Duitsland bijvoorbeeld doen het volgens Niewold aanmerkelijk beter. „De groei is daar 10 tot 20 procent hoger. In het begin merk je daar niet zoveel van. Maar na tien jaar gaat het om een gigantisch verschil.”

Aanvankelijk gingen de beverdeskundigen ervan uit dat er in de Biesbosch plaats is voor zo'n 200 bevers, maar dat aantal verdient volgens Niewold bijstelling. „Het is onwaarschijnlijk dat de kolonie zo'n omvang krijgt. Modellen laten zien dat de groei naar het maximum sowieso de laatste jaren trager zal verlopen. Dat heeft te maken met de toenemende dichtheid in het gebied. Wij schatten nu dat de populatie in de Biesbosch op zo'n 140 exemplaren blijft steken.”

Trage voortplanting
Wat de oorzaak is van de trage voortplanting, valt niet met zekerheid te zeggen. Maar de huidige stand van het onderzoek wijst wel in de richting van de zware verontreiniging van de Biesbosch. Hoogstwaarschijnlijk is cadmium de grootste boosdoener. Het vuil wordt vanuit België aangevoerd door de Maas, zet zich af op het sediment en wordt opgenomen door de wortels van wilgen. En uitgerekend wilgen vormen het hoofdmenu van de bevers.

Het percentage cadmium dat in dode bevers wordt aangetroffen, is volgens onderzoeker Niewold schrikbarend hoog. „Een tien jaar oud beest dat in de Biesbosch is geboren, had 800 ppm (parts per million, milligram per kilo) cadmium in zijn lichaam. In Duitsland worden zulke gehaltes bij uitzondering gemeten.” Ter vergelijking: in de bodem bedraagt het cadmiumgehalte 0,4 ppm en kunststoffen mogen niet meer dan 100 ppm cadmium bevatten.

Voor de bevers heeft een overdosis aan cadmium schadelijke gevolgen. Niewold wijst op nierbeschadiging, de aantasting van immuunsystemen, beïnvloeding van enzymreacties en hormoonspiegels. Dat alles pakt volgens hem negatief uit voor de vruchtbaarheid.

Niewold beschikt niet over harde bewijzen die een verband tussen het een en het ander aantonen. „Het is niet gemakkelijk om de causaliteit vast te stellen”, zegt hij. Wel wordt zijn vermoeden bevestigd door onderzoek bij dassen. Daaruit blijkt dat beesten met veel cadmium in hun lijf minder nakomelingen kregen. „Het ging om 100 ppm; bij de bevers gaat het om percentages die vele malen hoger zijn.”

Niewold is het niet eens met de veronderstelling van beverexpert dr. Bart Nolet dat de Biesbosch te weinig variëteit aan voedsel heeft. Volgens Nolet, die promoveerde op een studie naar de Biesbosch-bevers, leveren wilgen alleen maar energie en geen mineralen. Hij pleit daarom voor meer hazelaar en vogelkers op het menu van de bevers.

Maar Niewold waagt te betwijfelen of het voedselaanbod wel zo schaars is. En al zou dat zo zijn, dan gelooft hij nog niet in een negatieve invloed daarvan op de vruchtbaarheid. „De oorzaak ligt niet in de territoria, maar bij de vrouwtjes. Wij hebben paartjes gevolgd. Als het vrouwtje van mannetje verandert, blijft de voortplanting hetzelfde. Verandert het mannetje echter van vrouwtje, bijvoorbeeld omdat zijn vrouwtje sneuvelt, dan vindt er wel een verandering plaats.”

Dotterbloemen
Boswachter Van der Neut zegt evenmin te geloven in een schraal voedselaanbod als oorzaak van de trage bevolkingsgroei. „Bereklauw en brandnetel is er voldoende, dotterbloemen ook.”

Bijna ontnuchterend zegt de medewerker van Staatsbosbeheer aan het eind van zijn vaartocht dat hij er zelfs niet zeker van is of de gegevens van Alterra wel juist zijn. „Misschien zijn er wel meer bevers dan wij denken. Uit eigen ervaring weet ik dat het tellen bijzonder lastig werk is. Vooral jonge bevers zijn vanuit een bootje nauwelijks waar te nemen.”

En als de groei van de kolonie toch achterblijft, is dat wellicht te wijten aan de veelvuldige onderzoeken waarmee de bevers de achterliggende tien jaar zijn geplaagd, aldus Van der Neut. De beesten werden geoormerkt en kregen zendertjes geïmplanteerd. Hun burchten werden met microfoons en camera's bespioneerd. „Al dat gehussel heeft bij die beesten ongetwijfeld veel stress opgeleverd. Wie weet planten de bevers zich wel beter voort nu al dat onderzoek van de baan is.”