Wetenschap 4 april 2000

Effecten bodemdaling na gaswinning weinig verontrustend

Wad gaat niet kopje onder

Door N. Sterk
De vloedmerken in de kwelder Nieuwlandsrijd op Ameland verraden dat het afgelopen winter een paar keer flink heeft gestormd. De vuile randen van plantenresten, plastic en vogeluitwerpselen liggen tot tegen de duinen, soms erin. Dat het water zo hoog komt, is niet abnormaal. „Dat gebeurde ook al toen we onder Ameland nog geen gas wonnen.” Een volgend hoofdstuk in de rituele dans om het waddengas.

Kwelderonderzoeker Kees Dijkema steekt al dertien jaar zijn prikstaaf in het slik van Nieuwlandsrijd. Hij heeft er vijftig proefveldjes ingericht, die hij drie keer per jaar bezoekt. „Eén keer voordat de stormen komen, één keer na het stormseizoen, en één keer midden in de zomer, als de inklinking maximaal is.”

Zocht hij zich tot voor enkele jaren het apenzuur naar de markeringspaaltjes op de immense en ruige vlakte, tegenwoordig loopt hij er met behulp van het Global Positioning System (GPS) rechtstreeks op af. Hink-stapsprong door het zompige waddenslik, dat dicht bezaaid is met de keutels van tienduizenden overwinterende brand- en grauwe ganzen.

Tegen de duinrand geeft Dijkema een eerste demonstratie. De buis gaat de bodem in en weer uit, het zand blijkt hier niet diep te zitten. „Elf, twaalf centimeter. Deze sliblaag is zo'n 120 jaar oud, dat is een opslibbing van 1 millimeter per jaar.” Een paar honderd meter verderop, richting wad, is het resultaat heel anders: 40 centimeter slib op het zand, op een kweldergedeelte van honderd jaar oud. Dat betekent een opslibbing van 4 millimeter per jaar.

Het beeld sluit naadloos aan bij de conclusies van het rapport ”Bodemdaling Ameland”, dat afgelopen donderdag werd gepresenteerd, en dat door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) dankbaar wordt aangegrepen om de waddengasdiscussie nieuw leven in te blazen. Eind vorig jaar blokkeerde het kabinet de winning van waddengas via twee Noord-Friese winputten, omdat er geen waterdichte garanties konden worden gegeven dat gaswinning de waddennatuur niet zou schaden. Ook niet bij schuin boren.

Bodemdalingschotel
Al sinds 1986 wordt er echter gas gewonnen onder het waddengebied, bij Oost-Ameland. Ten noordoosten van het eiland staat een gasplatform op poten in zee en op Ameland zelf ligt een winningslocatie met gasputten die aan het zicht zijn onttrokken door hoge duinen. Door de aardgaswinning ontstaat er een bodemdalingschotel in het gebied met duinen, kwelders, wadplaten en in een stuk van de Noordzeekustzone. Het laagste punt van de schotel, nu 22 centimeter diep, ligt net in de Noordzee, de randen reiken tot een kilometer of zeven in de rondte.

Dat er onder Ameland een flinke gasvoorraad zat, was al in 1962 bekend. De vondst van het Groninger gasveld in 1959 was de aanleiding om heel Noord-Nederland te doorzoeken op de aanwezigheid van gas. Op Ameland zelf werden vijf proefboringen gedaan, in de Noordzeekustzone nog eens vijf. Gas werd aangetoond op de meest westelijke punt van het eiland, net boven Hollum, en op de Hon, de meest oostelijke punt.

Het oostelijk gasveld bleek het op twee na grootste van Nederland, met een geschatte omvang van 60 miljard kubieke meter. Ter vergelijking: onder het hele waddengebied moet nog eens ten minste 200 miljard kuub zitten. In 1969 werd bij Koninklijk Besluit de concessie Noord-Friesland verleend, waarvan Ameland deel uitmaakt. Al in 1972 was er een plan voor de ontwikkeling van dit veld, maar het zou nog tot 1986 duren voordat de gasproductie begon.

Monitoring
Twee jaar later, In 1988, startte op kosten van de NAM een uitgebreid monitoringsonderzoek om de effecten van de bodemdaling te bestuderen. Inmiddels is er al 2 miljoen gulden aan uitgegeven. Dijkema was er vanaf het begin bij, namens zijn broodheer Alterra, voorheen het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN). Ook Delft Hydraulics, het voormalig Waterloopkundig Laboratorium, deed vanaf de start mee. Een begeleidingscommissie, met daarin vertegenwoordigers van de betrokken overheden en It Fryske Gea, de natuurbeheerder van Oost-Ameland, zag toe op de objectiviteit van het onderzoek en de rapportage.

Wim Eysink, geomorfoloog van Delft Hydraulics, deed onderzoek naar zandverplaatsingen, waarbij ook vogeltellingen werden meegenomen. „De oostpunt van Ameland is een ontzettend dynamisch systeem. In 1900 was het natuurgebied heel klein. Vijftig jaar later was het maximaal van grootte, om in 1980 op een absoluut minimum te belanden. Op dit moment is de punt weer 4 kilometer boven de stand van 1900. Met oude kaarten erbij valt er een cyclus van zeventig jaar te bespeuren.” Lachend: „De NAM heeft geluk gehad dat ons onderzoek in een groeiperiode valt.”

Zowel aan de Noordzeekant als aan de waddenkant is de natuur zó dynamisch dat er weinig zinnige langetermijnvoorspellingen zijn te maken, zegt Eysink. „Geulen eroderen in de buitenbocht en sedimenteren aan de binnenkant, dat weten we. Met dat soort kennis voorzien we nu bijvoorbeeld dat het huidige Pinkegat zal worden vervangen door een nieuwe geul die op dit moment ontstaat.”

Scholeksters
In zijn onderzoek naar veranderende wadplaten nam Eysink ook vogeltellingen mee. „Theoretisch zouden de foerageermogelijkheden iets zijn afgenomen, maar in de tellingen is daar niets van te merken. De aantallen scholeksters op de Hon fluctueren tussen 1984 en 2000, maar er valt zeker geen dalende lijn te bespeuren. Een strenge winter met weinig voedsel heeft veel meer effect dan de winning van waddengas.”

Kwelderkenner Dijkema bespeurt iets dergelijks. „Door de bodemdaling zouden plantenzones langzaam op moeten schuiven. Hier en daar doen ze dat ook wel, maar de opslibbing aan de randen en in het midden van de kwelder houdt de vegetatie daar op peil. Alleen tegen de duinen veroudert de kwelder en is de opslibbing onvoldoende. In slechts tien van mijn vijftig proefveldjes zijn kleine veranderingen merkbaar. De 'bange' voorspellingen uit 1986 zijn niet uitgekomen. De natuurlijke dynamiek van het gebied is heel groot en de effecten van de gaswinning zijn verwaarloosbaar klein.”

Han van Dobben van Alterra onderzocht de mogelijke invloed van toenemende vochtigheid en stijgend zoutgehalte in de duinvalleien op de hogere duinvegetatie zoals duindoorn, meidoorn en parnassia. „Bij hoge vloeden komt een aantal laaggelegen duinvalleien iets dieper onder water te staan, daardoor is de ondergrens van het groeigebied van de duindoorns iets verschoven, overeenkomstig de plaatselijke bodemdaling. De niet voor zeewater bereikbare duinvalleien werden natter, maar door de van nature grote schommelingen in de grondwaterstand –een uitslag van meer dan een meter is normaal– is het aandeel van bodemdaling in die vernatting maar heel gering.”

Meidoornsterfte
De lokale sterfte van meidoorns in 1994 schrijft Van Dobben toe aan de combinatie van bodemdaling en de overvloedige regenval in dat jaar. „En de eerdere duindoornsterfte, in 1991, zal maximaal voor 15 procent te wijten zijn geweest aan bodemdaling. We hebben het dan echter over één plantensoort van de 294 die in het gebied voorkomen.” Ter verklaring van de kwelderafslag zoals die zich nu hier en daar aan de zuidkant van het eiland voordoet, pakt Van Dobben er oude luchtfoto's bij. „Tussen 1949 en 1979 was er sterke aangroei van de kwelder. Van 1979 tot nu is daarvan iets verloren gegaan, maar dat heeft bijna alleen te maken met de natuurlijk dynamiek van het gebied.”

Brian Ward, NAM-directeur van Britse afkomst, is bijzonder ingenomen met het nieuwe bodemdalingrapport. „Deze gegevens zullen zeker onderwerp worden van de maatschappelijke waddengasdiscussie. Niemand kan om deze feiten heen. Het is nu onze taak de politiek ervan te overtuigen dat gaswinning geen nadelige effecten heeft op de natuur, het grootste kapitaal van Ameland.” Ook de kosten van het vervolgonderzoek zal de NAM graag voor haar rekening nemen, zegt de directeur.

Dijkema benadrukt dat de voorliggende resultaten uiteraard nog geen zekerheden geven over de mogelijke effecten van verdergaande daling. Daarom zal het onderzoek doorgaan totdat de bodemdaling ophoudt. Naar verwachting is er nog vier à vijf jaar zinvol gas te winnen uit de bestaande putten. Het midden van de bodemdalingschotel zal dan op zo'n min 28 centimeter uitkomen, maar over verdere naijleffecten valt niets zinnigs te vertellen, zeggen alle betrokkenen.

Moeilijk vergelijken
De vraag of het Amelandse rapport het antwoord bevat op de vraag die de politiek eind vorig jaar stelde, namelijk of de onschadelijkheid van gaswinning kan worden bewezen, blijft nog in de lucht hangen, zeggen de onderzoekers. Van Dobben: „Ameland is maar één plek. We hebben geprobeerd te vergelijken met ontwikkelingen op Schiermonnikoog en Terschelling, maar die situaties zijn moeilijk vergelijkbaar. Een aantal vragen gaat ook weer mee in het vervolgonderzoek. Ik ben zeer benieuwd naar de cijfers van over tien jaar.”

Carla Alma was vijftien jaar de waddengasspecialist van de Waddenvereniging maar werd vorig jaar na een conflict over de te varen koers plotseling ontslagen. Inmiddels runt ze in Groningen haar eigen adviesbureau ”Ruimte en landschap”. Alma noemt de presentatie van de nieuwste bodemdalingstudie zeer moeizaam. „Er is schade, dat lees je tussen de regels. Zekerheid over de effecten is er niet. Nu niet en straks niet.”

Volgens Alma wordt de noodzaak om het waddengas te exploiteren met de week kleiner. „In het kader van de liberalisering van de gasmarkt worden de omzetten van de Gasunie nu al minder. Dat proces zal zich alleen maar doorzetten. De gasmarkt in Europa gaat open, er komen enorme voorraden van elders in de aanbieding. Dat beetje waddengas, daar moet je zeker in het licht van deze ontwikkeling van afblijven.”

Dynamiek
Joke Stoop, opvolgster van Alma bij de Waddenvereniging, ziet in de uitkomsten van de studie eveneens de bevestiging dat gaswinning wel degelijk gevolgen heeft voor de natuur. „Nu wordt de bodemdaling voor een groot gedeelte gecompenseerd door de natuurlijke dynamiek. Maar als die natuurlijke dynamiek haar gang kon gaan, stond het waddengebied er misschien wel veel beter voor. Dit zijn gegevens van één plek, over één periode. Vergeleken met wat we in 1986 verwachtten, valt het mee, maar je kunt de uitkomsten zeker niet representatief stellen voor het hele waddengebied. De gegevens die in november 1999 bekend waren, bleken voldoende om het kabinetsbesluit te rechtvaardigen. Daar moeten we het bij laten.”

Die mening is ook Ultsje Hosper, directeur van It Fryske Gea, toegedaan. Het Fries Landschap is de beheerder van de natuur op Oost-Ameland. „Het rapport is degelijk en goed”, vindt Hosper, maar dat betekent voor hem niet dat de gaswinning geen inbraak zou zijn in de spontane ontwikkeling van het gebied. „Wat de natuurwaarde betreft, zeg maar de AEX van het gebied, kunnen we zeggen dat die terugloopt. Meidoornsterfte, een wandelende duindoorn: er zijn wel degelijk invloeden van de bodemdaling zichtbaar.”

De It Fryske Gea-directeur zou, als hij vandaag een nieuwe aanvraag voor gaswinning onder ogen kreeg, weer onmiddellijk ”nee” verkopen. „We zouden zeker weer bezwaar maken, vanwege de visuele en directe inbreuk die gaswinning heeft op de weidsheid en ongereptheid van de waddennatuur. Het ligt niet aan dit rapport, maar we zouden nu eindelijk eens moeten beseffen dat je van een zo uniek natuurgebied gewoon helemaal en voor altijd af dient te blijven.”