Wetenschap18 januari 2000

De derde revolutie

Door S. M. de Bruijn
Een stoffige zaal vol ijverige pennenlikkers, die het ene na het andere blad papier volschrijven met lange rekensommen en tabellen. Verderop een vooroorlogs aandoend klaslokaal vol moedermavo'ers – op elk bureau een rekenmachine die niet in een schooltas past. Een oude fotoverzameling van het Centraal Bureau voor de Statistiek –uitgegeven bij het eeuwfeest– maakt duidelijk dat tellen en rekenen in de eerste helft van deze eeuw veel handwerk vergt.

Dat is veranderd, drastisch veranderd. De ommezwaai die de intree van de computer heeft teweeggebracht, is nog lang niet ten einde, beweert prof. Pim Fortuyn in zijn net verschenen werk ”De derde revolutie!”. Het boek –had de bekende socioloog geen origineler titel kunnen vinden?– beschrijft de invloed die de agrarische en de industriële revolutie hebben gehad op de politiek, de maatschappij en de economie. Hij trekt, knap en vlot geschreven, de lijn door en analyseert „hoe de informatietechnologie alles op zijn kop zet.” De derde revolutie!

Die trekt vooral haar sporen in de manier waarop we werken. Met grove streken zet Fortuyn een houtskoolschets van de 21e eeuw op papier. De doorsneewerknemer van straks is vooral on line. Hij is flexibel, mentaal lenig, gaat kortdurende dienstverbanden aan of werkt als kleine zelfstandige. De netwerkeconomie van kleine business-units heeft behoefte aan zulke eenpitters, het midden- en kleinbedrijf (mkb) staat een gouden toekomst te wachten, schrijft Fortuyn. Kleinschaligheid is het toverwoord. „Een jonge, goed opgeleide ondernemer die weet te profiteren van de niches in de markt komt met een investering in een pc en wat randapparatuur en software al een heel eind.” Hooguit de angst voor de risico's van het vrije ondernemerschap belemmert hem.

De vijfdaagse werkweek moet veranderen in een vierdaagse, met flexibele werktijden. Mensen werken vooral thuis, of in „schitterende IT-paviljoens in de woonwijken, met een mooi restaurant. Werknemers van bedrijven en ambtenaren zouden daar prettig kunnen inloggen en aan de slag gaan op tijdstippen van hun keuze.” Het woon-werkverkeer vermindert daardoor drastisch, verwacht de hoogleraar.

De 'global village', de wereld die verandert in een dorp, draait 24 uur per dag, maar ook dat ziet Fortuyn niet als probleem. De computer zorgt er juist voor dat 24-uursproductieprocessen het met veel minder mensen kunnen stellen, zodat de 24-uurseconomie een stuk humaner is en een grote voortuitgang betekent vergeleken met de traditionele ploegenarbeid van de industriële revolutie. Gemakshalve vergeet de hoogleraar dat 'dankzij' die derde revolutie niet alleen de industrie maar ook de commercie inmiddels 24 uur per dag draait.

Het toekomstbeeld dat de cultuurbeschouwer schetst, is rooskleurig. Gingen de twee vorige revoluties gepaard met wreedheden –erbarmelijke leefomstandigheden bij het proletariaat en de koloniale overheersing die „aangemoedigd is door de christelijke kerken”– daar hoeven we nu niet bang voor te zijn. Het staartje van de industriële revolutie heeft de individualisering in de hand gewerkt, de fundamentalistische tanden van het christendom uitgetrokken; hooguit de islam kan nog roet in het eten strooien van „de herbergzame samenleving” die de informatierevolutie zal brengen.

Het is lastig de analyse van Fortuyn te toetsen, maar een deel van zijn profetieën zal –Deo volente, zoals de auteur zegt– zeker uitkomen. De huidige ICT-bedrijvenparken in Amsterdam, Eindhoven en Twente wijzen al in die richting. Toch lijkt de toon van Fortuyn te optimistisch. Hij doet nogal luchtig over het sociale vangnet dat nodig is voor al die afzonderlijke thuiswerkers. Hij veronderstelt dat ”de-wereld-een-dorp” opnieuw de helpende hand en troostende schouder biedt die het ouderwetse dorp had. Maar gaat het bejubelde individualisme niet gepaard met grenzeloos egoïsme en een uitgekiende drang naar efficiency? In die geschetste herbergzame samenleving is dan geen plaats voor de underdog, de thuisloze, de comapatiënt, de WAO'er.

N.a.v. ”De derde revolutie!” door dr. W. S. P. Fortuyn; uitg. A. W. Bruna Uitgevers bv, Utrecht, 1999; ISBN 90 229 8441 9; 169 blz.; ƒ 19,95.