Aanslagen VS20 september 2001

Afghaan aan de buis gekluisterd

Door E. van Dijkhuizen
UTRECHT – Slapen doet hij bijna niet. „Ik kijk tot vier, vijf uur 's nachts televisie”, zegt Mohammed Hamayoun Fatah. De Afghaanse asielzoeker maakt zich grote zorgen over de situatie in zijn geboorteland. „Mijn vrouw, mijn familie, mijn vrienden, wat staat hen te wachten als Amerika aanvalt?” Met een diepe zucht: „It's difficult, very difficult.”

Een lange, gele gang. Aan beide kanten deuren. Achter F212 woont Fatah. Tegen wil en dank. Drie jaar geleden, op 25 september 1998, kwam hij in Nederland aan. Als vluchteling. In Afghanistan was Fatah, legerofficier van beroep, zijn leven niet meer zeker 'dankzij' de machtsgreep van de Taliban. Nu slijt hij zijn dagen in het asielzoekerscentrum in Utrecht. F212 is zíjn kamer, een rechthoekig vertrek met ruimte voor een bed, een bank en een stereotoren met tv.

Hij is nog niet zo oud, toch weet de 32-jarige Fatah wat verschrikkingen zijn. Over zijn tien uur durende vlucht van Afghanistan naar Pakistan, deels lopend, deels met de auto, vertelt hij liever niet. „Het maakt me weer bang, angstig.” Met hulp van „smokkelaars” bereikte Fatah uiteindelijk Schiphol. Of zijn vrouw nog leeft –ze bleef in Afghanistan achter– weet hij niet. „Ik heb al die tijd geen contact met haar gehad.”

Sinds de aanslagen vorige week in de VS maakt Fatah zich nog meer zorgen dan anders over zijn vrouw, familie en vrienden in Afghanistan. Dat Amerika uit wraak het land zal aanvallen, staat voor hem vast. Maar accepteren kan hij het niet. „Waarom míjn land? Alleen omdat Osama bin Laden er woont? Maar al die onschuldige mensen dan, die om het leven zullen komen? I can't accept that.”

Verbijsterend
Fatah zag de tweede aanslag op het WTC in New York, vorige week dinsdag, live op de Amerikaanse televisiezender CNN. „Het was ontzettend, niet te geloven wat er gebeurde. Twee grote torens in New York in brand. Allerlei vragen kwamen boven. Wat er is aan de hand? Waarom hier? Met welk doel? Verbijsterend was het. Het gebeurde niet met een raket of met bommen, maar met een gewoon passagiersvliegtuig. Ik heb veel explosies gezien in Afghanistan, maar nooit op deze manier.”

Geen enkel mens heeft het recht een ander te doden, zegt Fatah stellig. Hij weigert de daders moslims te noemen, hoewel ze zo goed als zeker in islamitische kring gezocht moeten worden. „De koran verbiedt dit. De koran verbiedt zelfs het doden van jezelf. Mensen die dat doen, daar zegt Allah tegen: Ik zal je dit niet vergeven.”

Bijna constant is Fatah met z'n gedachten bij de aanslag, de slachtoffers, hun nabestaanden en de wraak die niet zal uitblijven. „Waarom deze daad?” roept hij met een gebaar van machteloosheid. „Waarom doen mensen dit?”

De Afghaan werpt een blik op de tv in de hoek, waar CNN onafgebroken uitzendt over de ”War against terror”. „Het maakt niet uit wat je bent”, zegt Fatah. „Christen, moslim of zonder geloof. Je bent in de eerste plaats mens. We moeten op deze kleine wereld in vrede met elkaar samenleven. Ik ben moslim, natúúrlijk ben ik moslim, maar dat is mijn probleem. Democraat, dat ben ik ook. Dat is zelfs mijn eerste taak.”

Trainingskampen
Afghanistan móét Osama bin Laden uitleveren aan Amerika, meent Fatah. Dat 's werelds beruchtste terrorist al zo lang in Afghanistan onderdak krijgt, vindt hij een schande. „Zoiets kan alleen in dat land. Er is geen regering, want de Taliban zijn onwettig. Er is ook geen leger en geen orde. Negentig procent van de mensen is zonder opleiding.” Opgewonden: „Er zijn geen scholen, geen ziekenhuizen, maar wel trainingskampen voor terroristen. Terrible!”

Fatahs dagen vullen zich met eten, drinken, veel tv-kijken en weinig slapen. Gespannen wacht hij het moment af waarop Amerika zijn woede zal koelen op Afghanistan. Het maakt hem bang, onzeker, ziek. „Ik heb pijn van mijn hoofd tot mijn rug”, wijst de Afghaan. „Ik kan slecht slapen en heb angstige dromen.”

Bellen of een brief schrijven naar huis is onmogelijk. „Ik heb geen nummers, geen adressen, helemaal niets. Het is ook te gevaarlijk. Als de Taliban mijn brief vinden, schieten ze mijn familie dood.”

Fatahs eigen toekomst, in Nederland, ziet er ook allerminst rooskleurig uit. „Mijn eerste asielaanvraag is afgewezen. Als mijn tweede ook negatief is, moet ik het land uit. Maar waarheen? Naar Afghanistan is onmogelijk.” Fatah heeft nog één strohalm waar hij zich aan vastklampt. „Toen ik in Nederland kwam, zeiden ze: Je kunt hier maximaal zes weken blijven. Ik ben er nu al drie jaar. Misschien gaat het straks wel weer zo.”