17 september 2001

New York hangt vol met afbeeldingen van vermiste personen

„Ik klamp me aan elke strohalm vast”

Door mr. R. A. C. Donk
NEW YORK – De angst is diep in hun bloeddoorlopen, wezenloze ogen te lezen. Vijf martelende dagen hebben ze New York afgespeurd om een spoor van hun geliefden op te vangen die sinds de gruwelijke terreuraanvallen van de afgelopen week worden vermist. Langzaam maar zeker dringt echter het besef door dat ze waarschijnlijk zelfs nooit een lichaam zullen vinden.

Ronald E. Magnuson, bruin haar, blauwe ogen, voor het laatst gezien op dinsdag 11 september op de 101e verdieping van het World Trade Center. William R. Steiner, droeg een gouden horloge en dito armband, voor het laatst gezien op de 97e verdieping van het WTC. Lucy Crifasi, werkzaam bij American Express, gekleed in een zwarte jurk, klein litteken op het voorhoofd, voor het laatst gezien...

De rij namen is schier eindeloos. New York hangt vol met afbeeldingen van personen die tijdens de terreuraanslag in een van de torens van het World Trade Center aanwezig waren. In metrostations, op telefooncellen, aan lantaarnpalen. Honderden foto's van vermisten met dringende oproepen contact op te nemen als iemand ook maar enige informatie kan verschaffen. Hartverscheurende teksten staan op de posters. „Kom alsjeblieft gauw terug; er zijn hier zoveel mensen die van je houden.” Familieleden hebben in allerijl kopieën door de stad verspreid, in een wanhopige poging iets over het lot van hun geliefden te weten te komen.

„Dat is het minste wat ik kan doen; anders houd ik het niet vol”, zegt Rachel Utichel. De 26-jarige Amerikaanse deelt foto's van haar verloofde James O'Grady uit bij het Regiment Armory-gebouw in hartje Manhattan. In het pand is tijdelijk een crisiscentrum gevestigd waar familieleden informatie over slachtoffers van de ramp kunnen inwinnen. De ramen zijn volgeplakt met afbeeldingen van vermisten. Het trottoir ligt bezaaid met bloemen. Voorbijgangers steken voortdurend kaarsjes aan. Op de muur prijkt een enorme Amerikaanse vlag.

Mijn schuld
O'Grady was op de 104e verdieping van de zuidelijke toren van het World Trade Center toen het eerste gekaapte vliegtuig zich in het andere WTC-gebouw boorde. Vanuit zijn kantoor belde hij naar zijn verloofde. „Hij had het beste uitzicht op de crash”, vertelt Rachel. „Het kwam volgens mij niet eens bij hem op om naar beneden te vluchten. Hij was als versteend. James riep alleen maar: Ik zie mensen uit de ramen springen. Dit is vreselijk.”

Rachel Utichelle werkt voor het Amerikaanse radiostation Bloomberg. Ze vroeg haar verloofde om live in de uitzending te komen en via de telefoon verslag te doen van wat aanvankelijk een vliegtuigongeval leek. Twee minuten later klapte een tweede toestel tegen de bovenste verdiepingen van de zuidelijke toren waarin de kantoren van O'Grady waren gevestigd. Zestien mensen van zijn bedrijf slaagden erin op tijd het WTC te verlaten doordat zij meteen na de eerste inslag waren gevlucht.

„Hij had geen tijd om eruit te komen”, huilt Rachel, terwijl ze met een foto van James zwaait. „Het is mijn schuld, want ik belde hem over die stomme uitzending. Ik probeerde hem later nog op zijn mobieltje te bereiken, maar alle lijnen waren dood. Toen ik de beelden van de verwoesting op televisie zag, wist ik met mijn verstand dat hij dit niet kon hebben overleefd. Maar ik wíl het gewoon niet geloven, waarschijnlijk tegen beter weten in.”

James en Rachel waren net teruggekeerd van een vakantie op Kreta en hoopten volgend jaar mei te gaan trouwen. „Hij is mijn verloofde. Ik had me een mooie toekomst met hem voorgesteld”, snikt de Amerikaanse journaliste. „Als ik hem niet terugvind, moet ik weer helemaal overnieuw beginnen. Dat kan ik niet. Ik had hem zelfs niet eens gedag gekust, die morgen.” Abrupt breekt ze haar woorden af en draait zich om. Met gebogen hoofd loopt ze naar het crisiscentrum. Misschien...

Rachel Utichell kreeg nog de kans met haar verloofde te spreken, net voor het WTC instortte. Star Ortiz had dat voorrecht niet. Haar man Paul (21) was aan het werk in het beroemde Windows of the World-restaurant op de bovenste verdieping van het immense gebouw toen beide bloedige aanslagen plaatshadden. „Ik heb hem 's morgens vroeg uitgezwaaid; daarna heb ik hem niet meer gezien”, zegt Star zacht, terwijl ze haar tien maanden oude dochtertje tegen zich aanklemt. Donkere kringen tekenen zich onder haar ogen af. Haar benen trillen van vermoeidheid.

Blote handen
„Ik heb alle ziekenhuizen in New York en New Jersey afgezocht”, vervolgt de jonge moeder. „Ik weet niet waar ik nu nog heen kan om informatie te krijgen. Als ik alleen maar een lichaam heb. Ik weet niet hoe mijn familie en ik dit anders kunnen verwerken. Ik zou het liefst zelf het gebied ingaan en met mijn blote handen graven. Maar niemand mag op de plaats van de ramp komen. Het moet daar een verschrikking zijn. De reddingswerkers hebben gezegd dat ze tientallen lichaamsdelen in de puinhopen hebben aangetroffen.”

Niet voor alle familieleden van vermisten is de situatie even hopeloos als voor Rachel en Star. George Katsimatides was op zoek naar zijn broer John die op het moment van de terreuraanslagen ook in het World Trade Center was. Een brandweerman vertelde hem dat hij iemand had geholpen die John heette en een „lange, moeilijk uit te spreken achternaam had.”

„Ik klamp me aan elke strohalm vast”, zegt George. Hij bevestigt een foto van zijn broer aan het standbeeld van Abraham Lincoln op Union Square. Een jongensachtig gezicht, felblauwe ogen en een brede glimlach. „Ik weiger te geloven dat John dood is. Dat mag gewoon niet waar zijn. Als het zo is, dan meld ik me direct aan bij het leger. Iemand die zulke dingen doet, verdient niets anders dan de dood.”