Commentaar15 september 2001

Toezicht op ouders

Het zit goed mis met de opvoeding van de Nederlandse jeugd. Dat vindt de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). De kinderen worden te veel aan hun lot overgelaten. Hun ouders werken buiten de deur, er is te weinig kinderopvang, buurthuizen zijn als gevolg van bezuinigingen verdwenen en op de megascholen is nauwelijks persoonlijke aandacht voor de leerlingen.

Daar komt nog bij dat de ideeën van opvoeders sterk verschillen. Wat bijvoorbeeld een kind thuis wel mag, wordt op school niet getolereerd, of omgekeerd. Vooral de allochtone jongeren raken hierdoor in verwarring. Hun ouders eisen meestal dat ze onvoorwaardelijk gehoorzamen; op school of in buurthuizen wordt van hen verwacht dat ze zelf keuzen maken. Met die discrepantie weten zij niet om te gaan.

Omdat er een gat in de opvoeding zit, wil de RMO dat de overheid zich daar nadrukkelijker mee bemoeit. Ouders delen de verantwoordelijkheid voor het grootbrengen van hun kroost met instanties en de overheid, zo stelt de raad. Daarom kan de overheid niet doen alsof het probleem niet bestaat.

Beleidsmakers moeten zich allereerst afvragen in hoeverre ze zelf hebben bijgedragen aan de situatie waarin de Nederlandse kinderschare zich bevindt. De regering stimuleert dat moeders zo snel mogelijk weer een baan buiten de deur zoeken. Daardoor ontbreekt het aan de meest geschikte opvang van kinderen. Bovendien hebben vooraanstaande politici zich in de achterliggende decennia opgeworpen als verdedigers van vrije opvoeding. Kinderen moeten zelf keuzen maken en vooral niet betutteld worden. Van dat beleid krijgt de samenleving nu de rekening gepresenteerd.

Onmiskenbaar schort het vaak aan de opvoeding van de Nederlandse jeugd. Algemeen fatsoen en het besef van waarden en normen ontbreken nogal eens. De groep jongeren die door gebrek aan leiding van hun vader en moeder ontspoort, is erg groot. De overheid zou in haar taak tekortschieten als ze zich daar geen zorgen over maakte.

Toch is de opvoedingstaak van de overheid in onze samenleving begrensd. Ze kan niet verder gaan dan het voorzien in mogelijkheden van scholing en eventuele opvang. Daarnaast heeft ze erop toe te zien dat er geen sprake is van verwaarlozing van kinderen door hun ouders. Wanneer de overheid zich inhoudelijk gaat bemoeien met de opvoeding die ouders hun kinderen geven, begeeft ze zich op een glibberig pad. Gerichte voorschriften van de overheid aan vader en moeder wat ze hun kinderen moeten bijbrengen, worden in totalitaire samenlevingen gegeven.

Toch kunnen ouders niet zeggen dat de opvoeding uitsluitend hun privé-zaak is. Ze hebben met hun sociale omgeving te maken. Die verwacht dat hun kinderen goed worden opgevoed. Er is echter nog een belangrijker norm, het Woord van God. Die geeft duidelijk aan wat van ouders verwacht mag worden. Helaas heeft de samenleving in het algemeen deze norm losgelaten.

Maar niet alleen daar. Ook zij die zeggen zich naar het Woord van God te willen richten, voegen zich vaak minder naar dat richtsnoer. Wat voorheen onder kerkleden volkomen zeker was, wordt steeds meer punt van discussie tussen ouders onderling of tussen ouders en kinderen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, temeer omdat ouders bij de doop van hun kinderen beloofd hebben zich te houden aan het Woord van God. Dat de kerken ouders daarop aanspreken is ambtelijke plicht. Daarnaast ligt er op het terrein van opvoedingsondersteuning ook een belangrijke taak voor de kerken.