Voorpagina 24 oktober 2000

Dossier euthanasie

Platform Zorg voor Leven schrijft brief

„Voorstel euthanasie
werpt geen dam op”

Van onze redactie politiek
DEN HAAG – Het wetsvoorstel waarmee het kabinet de strafbaarstelling van euthanasie wil beperken, zal geen dam kunnen opwerpen tegen een verder voortschrijdende euthanasiepraktijk. Sterker nog, wanneer het kabinetsvoorstel ongewijzigd tot wet wordt verheven, zal het hooguit een voorlopig sluitstuk van de euthanasiewetgeving in Nederland zijn.

Dat stellen mevrouw mr. M. D. Klaasse-Carpentier, bestuurslid van juristenvereniging Pro Vita, prof. dr. R. Kuiper, directeur van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie, en mevrouw mr. H. G. Molenaar-Geurtsen, als juriste betrokken bij een SGP-publicatie over euthanasie, in een brief aan de vaste kamercommissies van justitie en volksgezondheid. Zij schreven de brief namens het Platform Zorg voor Leven, een bundeling van meer dan dertig instellingen en organisaties die zich principieel keren tegen de door het kabinet voorgelegde plannen.

Vorig jaar diende het Platform Zorg voor Leven al een uitvoerig bezwaarschrift in bij de Tweede Kamer. Nu reageert het op de antwoorden die het kabinet heeft gegeven op series schriftelijke kamervragen over het euthanasievoorstel. Daarbij gaat het platform in op „bezwaren die naar ons oordeel tot op heden ten onrechte geen aandacht hebben gehad, dan wel op een voor ons onbevredigende wijze zijn beantwoord.”

Volgens het platform acht het kabinet zich „ten onrechte ontslagen van een fundamentele ethische discussie.” Het stoort de opstellers van de brief dat de onderbouwing van „een dergelijke ingrijpende wetswijziging” door het kabinet wordt afgedaan met een verwijzing naar de steun van een meerderheid in de samenleving. „Wij willen erop wijzen dat een meerderheidsopvatting een regeling nog niet moreel aanvaardbaar maakt en het kabinet niet ontslaat van de plicht de ethische gronden aan te geven waarop zij dit wetsvoorstel baseert.”

Het platform vraagt in het bijzonder aandacht voor de werkers in de gezondheidszorg die niet willen meewerken aan de euthanasiepraktijk. „Zij zullen worden geconfronteerd met discriminatie op de werkvloer”, waarschuwen de opstellers van de brief. „Zij komen namelijk terecht in de categorie van de gewetensbezwaarden, die weliswaar bepaalde rechten hebben, maar bijvoorbeeld bij weigering van de gevraagde hulp verplicht zijn te verwijzen naar een ander die deze hulp wel wil geven (...) Wie zich derhalve gebonden acht door de internationaal algemeen erkende standaard, die (hulp bij) levensbeëindiging verbiedt, komt in ons land in een uitzonderingspositie te staan.”

Palliatieve zorg
In de brief vraagt het platform verder aandacht voor de palliatieve zorg, die in de plannen van het kabinet wordt „gemarginaliseerd.” Het kabinet erkent wel de invloed van de palliatieve zorg op de vraag om hulp bij levensbeëindigend handelen, maar investeert er vervolgens niet echt in, omdat de palliatieve zorg geen invloed heeft op de „uitzichtloosheid” van het lijden. „Is dat een verantwoorde zorg voor het leven?”, zo vragen de briefschrijvers zich af. Zij adviseren het kabinet ondubbelzinnig te kiezen voor de beschermwaardigheid van het leven.

De brief maakt ook bezwaar tegen de prominente rol die de zogenaamde toetsingscommissies volgens het kabinet moeten krijgen bij de beoordeling van euthanasiegevallen. Die commissies, bestaande uit een arts, een jurist en een ethicus, komen straks als het ware op de stoel van de rechter te zitten en dat is volgens het Platform Zorg voor Leven geen goede zaak. „Dit wetsvoorstel gaat rechterlijke taken uitbesteden aan een commissie”, waarschuwen de opstellers van de brief. „En dat, terwijl het gaat om levensdelicten! Deze regeling vervult ons met grote zorg.”

Onduidelijkheid
Aan het einde van de brief stellen de opstellers zichzelf de vraag of alles wat zij te berde brengen niet moet worden beschouwd als „nakaarten”, omdat de „fundamentele beslissingen” hun beslag al hebben gekregen in wettelijke regelingen. Hun antwoord: „Inderdaad, maar het blijft nodig zich te realiseren welke weg wij als klein (gids?)land zijn ingeslagen. Op deze weg wordt nu een volgende stap gezet door dit wetsvoorstel.” De onduidelijkheid die het voorstel laat bestaan omtrent de positie van artsen en patiënten biedt volgens de opstellers van de brief „nu al openingen naar levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek.”