Dossier Bordeelverbod Cijfers onbetrouwbaar door illegale clubs Prostitutie in een op de drie gemeentenDEN HAAG In bijna een op de drie Nederlandse gemeenten komt prostitutie voor. Met name in de grote steden en in de grensgemeenten in Limburg, Groningen, Twente, West-Brabant en Zeeland zijn naar schatting zesduizend prostituees werkzaam. Dat blijkt uit een inventarisatie van de mr. A. de Graafstichting in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Het is voor het eerst dat een zogenoemde nulmeting is verricht naar de omvang van de Nederlandse seksindustrie. De stichting waagt zich niet aan een schatting van het totale aantal mensen dat geld verdient met seks, omdat de populatie nogal wisselt.
Ruim de helft van de prostituees (3500 tot 4000) werkt in een van de 600 tot 700 clubs. De raamprostitutie gesignaleerd in twaalf steden telt per dag ongeveer 2000 arbeidsplaatsen, en naar schatting 320 personen voorzien dagelijks op straat in hun levensonderhoud. De politie schat dat meer dan de helft van de prostituees afkomstig is uit het buitenland. Onduidelijk is hoeveel personen in de escortbranche of thuis actief zijn, omdat die groep voornamelijk buiten het blikveld van officiële instanties opereert. De cijfers zijn in kaart gebracht om op termijn de effecten te kunnen meten van de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober. Daarvoor in de plaats komt een gemeentelijk vergunningstelsel, waardoor exploitanten onder strikte voorwaarden legaal een bordeel kunnen runnen. De wetswijziging heeft tot doel de branche uit het criminele circuit te trekken en wantoestanden te bestrijden. Bevriezen De afgelopen zomer waren alle gemeenten bezig met de voorbereiding van het nieuwe bordeelbeleid na de opheffing van het bordeelverbod. In de lokale verorderingen blijkt landelijk grote uniformiteit te bestaan: vrijwel alle gemeenten hebben gebruikgemaakt van het opgestelde model van een verordening voor het prostitutiebeleid. Uitgangspunt voor de meeste gemeenten is het bevriezen van het aantal prostitutiebedrijven. Een deel van de gemeenten grijpt de wetswijziging aan om het aantal bedrijven te verminderen of ze te verplaatsen naar zogenoemde buitengebieden. Gemeenten zonder prostitutiebedrijven kiezen er doorgaans voor om in de verordening de mogelijkheid voor hooguit één bedrijf op te nemen. In 1999 gaf 28 procent van de gemeenten zonder prostitutie aan dit fenomeen te willen weren na de opheffing van het bordeelverbod. Slechts een enkele gemeente is, volgens de onderzoekers, nu nog van plan dat expliciet te gaan doen. Veelal legt een aantal gemeenten samen in regionale maximumstelsels een bovengrens voor de prostitutie in de regio vast. Niet actief De mr. A. de Graafstichting stelt dat de positie van prostituees na opheffing van het bordeelverbod nauwelijks zal verbeteren, terwijl dat een van de doelstellingen van de wetswijziging was. Gemeenten zien het niet als hun taak initiatieven op dat terrein te nemen, en ook de Arbeidsinspectie, het GAK en de Belastingdienst zullen zich niet actief inzetten. Zo kent slechts een enkele gemeente een plek waar klachten kunnen worden gemeld. Ook is er veel behoefte aan landelijke richtlijnen voor de belastingafdracht. Nu zijn werknemers in de branche te afhankelijk van de interpretatie van individuele belastinginspecteurs. |