Voorpagina 9 mei 2000

Dossier euthanasie

Commissies kunnen werk niet goed doen

Euthanasiemelding
vaak onzorgvuldig

Van onze redactie politiek
DEN HAAG – Euthanasiemeldingen van artsen zijn „regelmatig” onzorgvuldig. Daardoor kunnen de regionale toetsingscommissies hun taak niet goed uitoefenen.

Dat staat in het jaarverslag 1999 van de toetsingscommissies, dat vanmorgen in Den Haag werd gepresenteerd. De vijf regionale commissies zijn een schakel tussen de arts en het openbaar ministerie. Ze zijn 1 november 1998 ingesteld. In elke commissie zitten een jurist, een medicus en een ethicus. Als de toetsingscommissie heeft aangegeven dat er zorgvuldig is gehandeld, stelt het openbaar ministerie in de praktijk geen onderzoek meer in.

Vooral de informatie van de artsen over de mate waarin patiënten uitzichtloos en ondraaglijk lijden, blijkt ontoereikend te zijn. „Artsen omschreven vaak summier waarom het lijden van de patiënt ondraaglijk was, zodat het voor de commissies soms moeilijk was vast te stellen of de arts in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat er sprake was van ondraaglijk lijden”, aldus het jaarverslag.

Om de noodzakelijke informatie toch boven water te krijgen, vragen de commissies de betrokken artsen om nadere informatie. „In enkele gevallen” zijn artsen uitgenodigd voor een toelichtend gesprek. In vrijwel alle gevallen leidde dat vervolgens tot de conclusie dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld.

Ook als het gaat over de verplichte consultatie blijkt de rapportage ontoereikend. Een meerderheid van de artsen geeft onvoldoende gemotiveerd aan of aan alle zorgvuldigheidscriteria is voldaan. Vooral in ziekenhuizen was er onvoldoende rapportage.

De commissies denken dat een belangrijke oorzaak van de onvolledige verslaglegging is gelegen in de onbekendheid van de werkwijze van de commissie. De regionale toetingscommissies zien het daarom als hun taak zich in de komende periode bij hun informatievoorziening meer te richten op de beroepsgroep als geheel. Dat kan door voordrachten bij de artsenorganisatie KNMG, in ziekenhuizen, bij huisartsenverenigingen en door middel van publicaties.

Aantallen
In de periode 1 november 1998 tot 1 december 1999 zijn er in totaal 2565 meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding ontvangen. Dat is in grote lijnen hetzelfde aantal als voor het functioneren van de commissies. Toen moesten artsen rechtstreeks bij het openbaar ministerie rapporteren.

Uit onderzoek is gebleken dat 60 procent van de artsen euthanasie niet meldt uit vrees voor eventuele strafvervolging. Het doel van de commissies is de bereidheid tot melden te vergroten. Dat blijkt in de praktijk nauwelijks het geval te zijn.

Het jaarverslag biedt inzicht in de euthanasiepraktijk. Van de ruim 2200 meldingen in 1999 was er in 2000 gevallen sprake van euthanasie en in zo'n 200 gevallen ging het om hulp bij zelfdoding. Ruim 90 procent van de patiënten leed aan een vorm van kanker. De overige 10 procent leed vooral aan hart- en vaatziekten, aids en ziekten aan het zenuwstelsel. De meldende artsen zijn in de meeste gevallen (85 procent) huisartsen. De levensbeëindiging vond in ruim 1800 gevallen thuis plaats, in 275 gevallen in een ziekenhuis en in 82 gevallen in een verpleeg- of verzorgingshuis.

De regionale toetsingscommissie in Groningen oordeelde in drie gevallen dat de onafhankelijkheid van de consultatie onvoldoende was. De commissie heeft de betrokken artsen op hun fouten gewezen. In de tweede helft van het jaar zijn de fouten niet meer voorgekomen.