Toerisme

Verhalen over roodhuiden Noord-Amerika eenzijdig

Dé indiaan bestaat niet

S. de Jong
Met een ondoorgrondelijke, haast norse blik staart de indiaan over de vlakte. Op zijn hoofd prijkt een grote verentooi. Pijl, boog en tomahawk maken hem tot een gevreesde krijger. Negen van de tien indianenverhalen stellen de roodhuid zo voor. Het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden doet een poging om met dat beeld af te rekenen. De volkeren van Noord-Amerika zijn niet op een grote hoop te gooien.

Hoe dapper ook, één gevecht heeft bovengenoemde indiaan nog niet kunnen winnen. Dat is de strijd tegen de beeldvorming. Als betrof het een immer voortdurende samenzwering hebben schrijvers, tekenaars en anderen ertoe bijgedragen dat het cliché van de roodhuid diep in onze westerse geesten ligt verankerd. Tekenend voor het scheve beeld is dat pas bijna veertig jaar nadat Columbus in 1495 voet op Amerikaanse bodem zette, de toenmalige paus besloot indianen tóch maar de status van echte mensen toe te kennen.

Ook bij het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden zijn de eenzijdige indianenverhalen bekend. Maar Nederlanders, die immers ook niet massaal op klompen de tulpen voor hun met dijken omgeven molen water staan te geven, moeten meer te weten komen over indianen dan slechts een paar halve waarheden die samen een vertekend beeld vormen, meenden de mensen van het museum.

Op tijd af
Momenteel staat het sfeervolle complex in Leiden in het teken van een grondige verbouwing. Bouwvakkers lopen in en uit, en door sommige ramen wolkt het stof. Maar nog een paar jaar voordat de verbouwing volledig zal zijn afgerond, mag het resultaat er al zijn. Vorige week opende de nieuwe vleugel met de grote openingstentoonstelling “Indianenverhalen”. Volgens een brochure van het eerbiedwaardige instituut „misschien wel het populairste onderwerp van het Rijksmuseum voor Volkenkunde”.

Volgens drs. Herman de Boer heeft de tentoonstelling alles in zich om tot een succes uit te groeien. Als het meezit, hebben tegen de sluitingsdag van 16 mei volgend jaar 80.000 tot 100.000 bezoekers de poort gepasseerd, schat het hoofd tentoonstellingen. „Ons beleid is erop gericht van iedere expositie een publiekstrekker te maken”. Met het stoffige imago van musea moet het eens afgelopen zijn.

In de tentoonstelling staan het heden en verleden van de oorspronkelijke bewoners van het Noord-Amerikaanse continent centraal. Daarbij hebben De Boer en zijn medewerkers zich nadrukkelijk ten doel gesteld af te rekenen met vooroordelen. Na een rondwandeling door de verschillende zalen moet ten minste één zaak duidelijk zijn: dé indiaan bestaat niet. Evenzeer als een Ier van een Italiaan verschilt, vertonen ook de indiaanse volkeren een rijke onderlinge diversiteit.

Op het bureau van De Boer staat een maquette die ruimtelijk inzicht in de expositie geeft. De museummedewerker schuift met een pen zorgvuldig door de gangen en zalen, waarbij hij de opzet van de tentoonstelling uit de doeken doet. Er is niet over één nacht ijs gegaan, zo veel is wel duidelijk. Een ploeg van zes tot tien medewerkers heeft zich gedurende een jaar intensief met de voorbereidingen beziggehouden. En zeventig personen hielpen met het inrichten van de zalen mee. Af en toe ondervonden zij hinder van de verbouwing, die nog in volle gang was. Dan bleek er een muur niet te zijn gewit, of moesten onverhoopt leidingen worden getrokken. Maar de klus kwam op tijd af.

Beschilderde tipi
In het streven de indianen vooral niet op één hoop te gooien, hebben De Boer en zijn collega's een onderscheid naar woongebieden aangebracht. De expositie belicht vier aparte regio's, waarin het woongebied van de bijna driehonderd stammen is onderverdeeld. De bekendste bewoners van het droge, woestijnachtige zuidwesten zijn de Pueblo-volken, zoals de Hopi en de Zuni. Deze landbouwers maakten terrasvormige woningen van steen en leem. Hun aardewerk is wereldberoemd.

In het noordoosten met zijn uitgestrekte bossen, meren en rivieren leefden de Algonkin en de Irokezen. Zij leefden van de landbouw en de jacht, en woonden in langwerpige huizen van twintig tot dertig meter lengte met daken en wanden van aaneengenaaide boomstammen. Uit de smalle kuststrook in het noordwesten zijn de totempalen afkomstig. De daar levende stammen haalden hun voedsel uit de zeeën en rivieren. Zij woonden in grote huizen, soms met verschillende gezinnen bij elkaar.

Verreweg het meest beeldbepalende gebied vormen de Plains tussen de Mississippi en de Rocky Mountains. Op de uitgestrekte grasvlakten liepen ooit 75 miljoen bizons rond. De Leidse tentoonstelling geeft bijzondere aandacht aan dit woongebied van onder anderen Sioux en Cheyennes. De nomaden van de Plains woonden in zogeheten tipi's, prairietenten van aaneengenaaide bizonhuiden. Het grootste voorwerp op de tentoonstelling is een originele, met herten beschilderde tipi die het museum van de Blackfoot-stam heeft gekocht. De tent is negen meter hoog, en indrukwekkend ruim.

Om te ervaren hoe het leven van de indianen op de Grote Vlakten nu is, reisde De Boer eerder dit jaar naar het reservaat Pine Ridge in South Dakota. „Ik besefte toen pas goed hoezeer de mensen hun oude tradities in het heden proberen te handhaven”, zegt hij terugblikkend. Voor de opzet van de expositie betekende dat het inruimen van een grote plaats voor het hedendaagse leven van de indianen, waarbij vooral de laatste 25 jaren aan de orde komen.

Vlijtige speurder
Ook kinderen moeten aan hun trekken komen, vinden de Leidenaren. Aan de hand van een vragenlijst –”Het pad van de wijze man”, bijvoorbeeld– kunnen zij een eigen indianennaam verdienen. Wie pech heeft, treft “Luie hond” aan op zijn scorelijst. De vlijtige speurder mag zich wellicht “Slimme Muis” noemen. De schoolkinderen die op een rustige dinsdagochtend de tentoonstelling bezoeken hebben overigens meer weg van “Razende Roeltjes”. Twee oudere dames proberen het gezelschap telkens een zaal voor te zijn, en lopen zodoende bijna de mooie klankbeeldserie van dia's en fragmenten uit het dagboek van de legendarische Sioux-leider Zwarte Eland mis.

„Iedereen moet aan zijn trekken kunnen komen. Of het nu kinderen, kenners of andere bezoekers zijn. We hebben naast onze uitgebreide collectie het mooiste uit andere musea aangetrokken”, zegt De Boer. „Wij pakken mensen niet hun bekende, dierbare beelden af die zij koesteren. Maar we laten zien dat er daarnaast zo veel meer is”. Want nogmaals, dé indiaan bestaat niet.

De tentoonstelling “Indianenverhalen” (Rijksmuseum voor Volkenkunde, Steenstraat 1, Leiden) is tot 15 mei 1999 wekelijks van dinsdag tot en met zaterdag geopend. Volwassenen betalen ƒ 10,00 entree, CJP-houders, 65-plussers en kinderen mogen voor ƒ 7,50 naar binnen.