Toerisme

Zie ook: Schamel scheepsleven

Leerzaam theaterspel op Oostindiëvaarder

„Boots, ik wil koffie”

Door A. J. Maasland
„Bootsman, zeven glazen voormiddagwacht!!!” roept de eerste stuurman van de Oostindiëvaarder “Amsterdam”. Hij staat naast de grote mast en een dek lager herhaalt de aangeroepene zijn kreet voor de matroos. Deze rent naar het voorste dek om zeven maal op de scheepsbel te slaan. „Boots, ik wil koffie”, schreeuwt een van de zeelieden als de gewone werkzaamheden kunnen worden hervat.

Dronken matrozen op Oostindiëvaarders koffie? Het valt te betwijfelen. Ze schonken het zwarte vocht in ieder geval niet uit een metalen thermoskan. Waarmee gezegd wil zijn: Echt in de achttiende eeuw waan je je niet aan boord van museumschip “Amsterdam”, maar het is vaak leuk om de 'bemanningsleden' van het schip aan het werk te zien.

Had een VOC-schip vroeger zo'n 200 matrozen aan boord, de “Amsterdam” moet het met twaalf man doen. De in stijl geklede theaterspelers proberen het verleden voor de museumbezoekers tot leven te wekken door zich zoveel mogelijk als een achttiende-eeuwse bemanning te gedragen. Tussen de bedrijven door heeft het publiek volop gelegenheid om vragen te stellen.

Zo weet de schipper, die zich voorstelt als Willem Klump, veel en boeiend over het schip te vertellen. De echte Klump was pas 33 jaar toen hij op 5 januari 1749 met zijn gloednieuwe Oostindiëvaarder de rede van Texel verliet. De eindbestemming was Azië, maar het schip kwam niet ver. Kort na het vertrek brak een epidemie uit, als gevolg waarvan vijftig bemanningsleden overleden. Veertig anderen lagen ziek te kooi toen het schip in een zware storm terechtkwam. Klump achtte de situatie onhoudbaar en besloot op zondag 26 januari de “Amsterdam” op het strand te zetten, in de hoop bemanning, lading en eventueel ook het schip te redden.

Inderdaad kwam de gehele bemanning veilig aan land en ook het zilver ter waarde van 300.000 gulden, dat aan boord was om in Azië producten te kopen, bleef behouden. Met de overige handelswaar zakte het schip in de modder. Bij extreem laag water zijn de restanten bij Hastings nog altijd zichtbaar.

Allemanseindje
'Klump' loopt mee naar het voorste dek en wijst de 'toiletten' van de matrozen. Konden officieren hun behoeften in een enigszins afgesloten ruimte doen, de bemanningsleden hadden slechts twee ronde gaten ter beschikking op het voorste puntje van het schip. Voor de reinigingswerkzaamheden gebruikten ze een touw, waarvan het gerafelde uiteinde in het water hing. Het droeg de toepasselijke naam “allemanseindje”.

Uit veiligheidsoverwegingen mogen de twintigste-eeuwse 'matrozen' niet in de masten klimmen. Zij houden zich het grootste deel van de dag bezig met koken en het zingen van zeemansliederen.

Met behulp van een houtskoolvuur komt in de kombuis met rijst en verse groenten een heerlijk ruikende pot zeemanskost tot stand. Een maaltijd van deze kwaliteit kon op zee niet worden bereid, vertelt de kok. Als het schip een week of twee het zeegat uit was, waren de verse groenten op. Aan dek zijn de kooien te zien waarin de kippen werden vervoerd, die samen met de varkens als levende etenswaar dienden. Hoeveel proviand nodig was voor een Aziëreis, is de kok onbekend.

Ketskogel
Tweemaal per dag voert de bemanning een geschutsexercitie uit. Onder toeziend oog van de schipper, de eerste stuurman en een meevarende koopmansvrouw schreeuwt de constabel zijn bevelen. Een twaalfpondskogel verdwijnt in de loop, een matroos inspecteert of het schootsgat vrij is en een doffe knal weerklinkt. Wordt er echt geschoten? „Dat is het geheim van de Amsterdam”, zegt de constabel nadien.

Hij was vroeger verantwoordelijk voor de handwapens en het artilleriegereedschap van een VOC-schip. Naast twaalfpondskogels konden de kanonnen ook ketting- en stangkogels afvuren, die extra grote gaten in vijandelijke scheepswanden sloegen. Soms werd er schroot of een aantal mortierkogels geladen, die voor mensen waren bedoeld. Een zogenaamde “ketskogel” stuiterde over het wateroppervlak, om vervolgens in de onderste delen van het schip van de tegenstander in te slaan.

Vijandig gezinde koninkrijken en zeerovers vormden slechts één bedreiging van het welzijn van de bemanning. Ook het dagelijkse matrozenwerk was bepaald niet risicoloos. De VOC regelde een bescheiden 'bedrijfsverzekering' voor haar personeel. Volgens de tarievenlijst in de schippershut kreeg een matroos „Voor't verlies van een been, zes hondert guldens. Voor beide de benen, twaalf hondert guldens”.

Onze Vader
De bemanningsleden van de “Amsterdam” schreeuwen soms al te demonstratief en ze mogen best wat minder zingen, maar het grootste deel van de dag is het leuk om op het schip aanwezig te zijn. De zeemansbegrafenis die iedere dag om twee uur plaatsheeft, is echter stuitend.

Tijdens dit gebeuren houdt de kapitein een grafrede, met daarin toespelingen op de bijbelse toekomstverwachting. Het Onze Vader wordt luidop gedeclameerd. Met de bekende woorden „Een twee drie... in Gods Naam” verdwijnt ten slotte een mensvormig pakket tussen de scheepskiel en een baggerschuit. Even later klinken de zeemansliederen weer.

Over de vraag of het geoorloofd is om je als achttiende-eeuws bemanningslid uit te dossen en te gedragen, verschillen de gedachten. Het is echter aan te raden om niet rond twee uur aanwezig te zijn op deze overigens leerzame attractie.

Het Nederlands Scheepvaartmuseum, Kattenburgerplein 1 te Amsterdam, is geopend van 10.00-17.00 uur, behalve 's maandags. Tijdens alle schoolvakanties en van 15 juni t/m 14 september is het museum ook op maandag open. De rolspelers op de “Amsterdam” zijn er van 5 april t/m 1 november. Info: 020 - 52 32 222