Toerisme

In koloniehuizen knapten „prae-tuberculose stumperds” op

Bleekneusjes gingen naar buiten

Door L. Vogelaar
Bleekneusjes. Ze woonden in de stad en ze waren zo mager als wat. 's Zomers mochten de stadskinderen „naar buiten” en werden ze in statige koloniehuizen opgekalefaterd. In die huizen gold maar één eetadvies: Stouwen tot er echt niet meer in kan.

„Het vet is er bij mij nooit meer afgegaan”, zegt een vrouw terwijl ze de expositie “Alle bleekneuzen naar buiten” in het Arnhemse Openluchtmuseum bekijkt. Tijdens het verblijf in de koloniehuizen moest ze zo veel mogelijk eten, en liefst nog iets meer. Wie met te weinig kilo's aangroeide, moest een paar weken langer blijven, dus iedereen at, want zes weken bij moeders schamele pappot vandaan was al lang genoeg.

”Hier vindt de zwakke jeugd gezondheid, kracht en levensvreugd”, meldt een tegeltableau aan de wand. Met dat nobele doel voor ogen stortten tientallen organisaties zich op de bleekneusjes en verzorgden vakanties in bos of duin. Een van de eerste initiatieven was de reis van twintig Amsterdamse kinderen naar Austerlitz in 1883. Tweede-Kamerlid mr. A. Kerdijk, die de leiding had, ontleende het idee aan Zwitserland, waar kinderuitzendingen al jaren plaatshadden.

Rond 1930 waren er 33 'bleekneusorganisaties', die in totaal 62 koloniehuizen beheerden. Nog eens 98 instellingen (vanuit allerlei levensbeschouwelijke achtergronden) hadden zelf geen huis, maar zonden wel kinderen uit. Er was een “Vereeniging tot uitzending van ziekzwakke en Prae Tuberculeuse kinderen” en ook tal van anderen stichtten „gezondheids- en vacantiekolonies”.

Affiches waarop kinderen met ingevallen wangen droevig keken, moesten geld losweken „in het belang onzer prae-tuberculose stumperds”. In de bioscopen somde een dokter in een polygoonfilm staccato de kommer en droefenis op: vader werkloos, geen geld, geen eten, geen kleren, geen goede huisvesting. „In een eindeloze rij wachten ze op mijn raad, mijn nutteloze raad”: de kinderen moeten naar buiten, geld is er echter te weinig, dus: Geef!

Douchen
Voor de kinderen was het een ingrijpende ervaring. Ze waren vaak voor het eerst van huis. Velen zagen voor het eerst het bos of de zee. Een paar weken zaten ze in een grote groep in een vreemde omgeving, met leiders die vaak wel vriendelijk, maar noodgedwongen ook heel streng waren.

Bij aankomst werden de kinderen ontluisd en de haren gekortwiekt. Regelmatig moesten ze onder de douche, een onbekend fenomeen, want thuis klauterden ze slechts in een tobbe. Slapen deed je in lange rijen bedden, ochtendgymnastiek deed je in lange rijen, en wandelen ook.

De kinderen werden verplicht om op stretchers te zonnebaden, deden spelletjes in het bos en liepen in lange rijen zingend door het dorp. Na het middagmaal moesten ze een uur naar bed. Alle kinderen lagen dan op hun rechterzijde, zogezegd omdat het hart links zat en niet bekneld mocht raken, maar in werkelijkheid om te voorkomen dat ze te veel met elkaar zouden praten. Er werden brieven naar huis geschreven met creatieve volzinnen als „Hoe gaat het met jullie? Met mij gaat het goed”, maar regels als „een jongen in onze groep heeft uitslag in zijn gezicht” werden eruit gecensureerd.

Reacties
De boeiende expositie heeft volgens het museum heftige reacties opgeroepen. De reacties op de kaartjes aan de wand zijn zowel positief als negatief. De expositie toont tal van prenten en documenten. „Ze zouden er een boek van moeten maken”, vindt een bezoekster. Bij de ingang staan reiskoffers gereed. Er klinken kinderversjes, er is een video te zien en vanuit een bed klinkt gefluister.

Tijdens de tentoonstelling ligt de nadruk op de periode 1920-1955, de bloeitijd van de kinderuitzendingen. Toen de overheid in 1970 de subsidiëring beëindigde, was het gedaan met de koloniehuizen.

”Alle bleekneuzen naar buiten” is tot 2 augustus te bezichtigen in het Nederlands Openluchtmuseum aan de noordrand van Arnhem (Schelmseweg 89). Dagelijks geopend van 10.00-17.00 uur.