Toerisme | 26 mei 2001 |
Groen was Nederlander en tegelijk voluit EuropeaanBurger van twee wereldenDoor prof. dr. J. de Bruijn De nationale betekenis van Groen van Prinsterer kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in het Europa van zijn tijd. Alleen al het feit dat de Franse Revolutie een belangrijk referentiepunt in zijn werk was, geeft aan zijn optreden een internationale dimensie. In zijn afwijzing van deze liberale omwenteling stond Groen niet alleen. Hij maakte deel uit van een Europese tegenstroom, die zich onder meer manifesteerde in de Romantiek en de historische school. Zelf onderging Groen de invloed van Britse, Duitse en Franse schrijvers en denkers, al was hij steeds in staat hun gedachten zelfstandig en kritisch te verwerken. Bij de figuren die zijn overtuiging mede hebben gevormd kan men in de eerste plaats denken aan de Zwitserse theoloog J. H. Merle d'Aubigné, hofprediker in Brussel (1823-1830), die een grote rol speelde bij de bekering van Groen en hem door zijn geschriften in aanraking bracht met de Reformatie van de zestiende eeuw. Merle d'Aubigné leidde hem niet alleen in in de kringen van het internationale Réveil, maar wees hem ook op de geschriften van de achttiende-eeuwse Engelse filosoof E. Burke, wiens Reflections on the Revolution in France hij met grote instemming las, zelfs in de Tribune van de Staten-Generaal, wanneer nu en dan, bij de gerektheid van een slaperig debat, het genoegen eener boeijende lectuur vergund was. Reizen Met veel van deze denkers en geleerden onderhield Groen van Prinsterer persoonlijke contacten, door zijn uitgebreide correspondentie en door de reizen die hij naar het buitenland maakte. Als vermogend man was hij in staat veelvuldig door Europa te reizen om vrienden en geestverwanten op te zoeken. Ook voor de uitgave van zijn grote historische bronnenpublicatie Archives ou Correspondence inédite de la Maison d'Orange-Nassau (1835-1861) trok Groen naar het buitenland om archiefonderzoek te doen. Van sommige reizen deed hij uitgebreid verslag, zoals van de reis door Frankrijk en Duitsland voor het Koninklijk Huisarchief (1836) en van zijn deelname aan het congres van de Evangelische Alliantie te Genève in 1861. Bismarck In het laatste geval kwam Groen in het geweer omdat hij Bismarcks politiek in strijd achtte met de historische rechten van gevestigde staten, waardoor ook de Nederlandse onafhankelijkheid bedreigd zou kunnen worden. Opvallend bij Groen is dat hij enerzijds door en door Nederlander was, met een sterk ontwikkeld, historisch en religieus gefundeerd nationaal besef, maar zich anderzijds ook voluit Europeaan voelde, als lid van de internationale monde savante, de wetenschappelijke wereld, en als gezaghebbend representant van het Europese Réveil. Dat Europees besef werd mede gevoed door zijn beeld van Europa als christelijk werelddeel, dat verdedigd diende te worden tegen de krachten van ongeloof en revolutie, die vooral in en vanuit Frankrijk werkzaam waren. Zedelijke inslag Groens verhouding tot Frankrijk werd in belangrijke mate bepaald door zijn principiële afwijzing van de Franse Revolutie als geestelijke omwenteling en zijn bezwaren tegen de Franse invloed op het Europese continent, die in het verleden zo vaak bedreigend was geweest voor het Nederlandse volksbestaan. Zelf was hij geboren in de tijd van nationale vernedering, toen het vaderland overheerst werd door de Fransen. De Belgische opstand van 1830, die hij als kabinetssecretaris van koning Willem I van nabij meemaakte, versterkte zijn vrees voor Frankrijk als revolutionaire natie. Tegen de geest des kwaads, ook nu weder uit Frankrijk opgejaagd keerde hij zich in het blad Nederlandsche Gedachten dat hij in deze jaren uitgaf. De titel was een program, immers: Slechts één waarborg dan tegen Franschen invloed en Fransche heerschappij: de zelfstandigheid van het Nederlandsche Volk. Om weerstand te kunnen bieden aan het Franse imperialisme diende men de Nederlandsche beginsels, de beginsels der voorvaderen weer in ere te houden. Geen francofoob Het zou overigens onjuist zijn uit het voorgaande de conclusie te trekken dat Groen van Prinsterer francofoob was. Ondanks zijn principiële en politieke bezwaren tegen Frankrijk had hij een groot respect voor de Franse cultuur. In het milieu waarin hij opgroeide, was de kennis van de Franse taal en literatuur gemeengoed. Zelf beheerste Groen het Frans uitstekend, zoals niet alleen blijkt uit zijn correspondentie, maar ook uit de vele geschriften die hij in het Frans publiceerde. Dit geldt ook voor zijn grondige beheersing van het Latijn en zijn kennis van de klassieke oudheid, waaraan J. Zwaan in 1973 een lijvig proefschrift heeft gewijd. Reeds op jeugdige leeftijd was hij in staat in het Latijn te corresponderen met zijn leermeester J. Kappeyne van de Coppello. Zijn studies in de rechten en de klassieke letteren aan de Leidse academie sloot hij op één en dezelfde dag af met in het Latijn geschreven dissertaties, respectievelijk over het Justiniaanse recht en Plato. Vooral voor Plato, zijn lievelingsauteur onder de klassieke schrijvers, zou Groen levenslang een grote bewondering blijven koesteren. Uitheems Duidelijk is dat Groen van Prinsterer, die zijn kracht vaak zocht in het isolement, ook over grenzen heen keek en in zijn overtuiging mede gevormd werd door 'uitheemse' invloeden. De rooms-katholieke voorman dr. H. J. A. M. Schaepman typeerde Groens na diens overlijden (1876) als volgt: Daar is wel iets uitheemsch in Groen, nog wel iets behalve zijn voornaam Guillaume, maar dat uitheemsche stemt te wel met den geneefschen trek, die in een deel van ons volk maar te inheemsch werd, en men behoort nooit te vergeten dat ook de 'Vader des Vaderlands' Guillaume teekende. Over het thema Groen van Prinsterer in Europese context organiseert het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme in november een symposium. |
![]() |