Toerisme 24 juni 2000

Een schrille kreet
in een donkere toren

Door Jeannette Donkersteeg
Misschien is Wales wel hét land voor wandelaars. De wondermooie kust met steile rotsen, schone baaien en antieke havenstadjes leent zich voor trektochten met een rugzak over je schouders. Verder stomen er door deze streek tal van oude locomotieven, waarmee je je kunt verplaatsen. Vanuit de wagons beleef je het heuvellandschap vol heide en blauwe meren in de diepte op een bijzondere manier. Varen is ook een optie in dit deel van Groot-Brittannië.

Net als in Midden-Engeland zie je hier op de smalle kanalen lange boten drijven. Hun vrolijke kleuren –helder rood en helder groen– herinneren aan 'onze' Kameleon. Die naam kom je hier echter niet tegen. De vaartuigen in Wales heten, alle kleuren ten spijt, heel dreigend Black Prince of Cobweb.

Als wij in Llangollen aan boord van zo'n smalle boot, een ”narrow boat”, stappen, regent het. De bergtoppen hebben witte koppen, maar in de dalen hangt een grauwe, grijze nevel. De ruiten van de onverwarmde schuit beslaan, ze belemmeren het uitzicht, totdat er vanachter de bar een dame komt die het glas met een scherp ruikende doek behandelt.

Troosteloos blijft het. Dikke druppels plonzen in het kanaal. Doorweekte schapen liggen twee aan twee tegen elkaar aan de waterkant. Toch heb je zelfs op een treurige dag als deze slechts weinig voorstellingsvermogen nodig om je te verbeelden hoe weergaloos mooi het er hier op een stralende dag uitziet. De bergen zijn onder alle omstandigheden indrukwekkend. De afgelegen huizen, te midden van uitgestrekte weiden vol slingerende stapelmuurtjes en lange vlechtheggen, hebben iets onnoemelijk desolaats. Op de lammetjes na is alles hier oud – de bomen, de boerderijen en de landwegen. Geen wonder dat de gids een dramatische liefdesgeschiedenis begint te vertellen over dat kasteel, hoog op die top daar...

Aquaduct
Vanwege het verlatene van het landschap en de sombere zwartheid van industriestadjes in deze streek, werden de kanaalboten vanouds fel beschilderd met kastelen en bloemen. Die moesten fleur brengen in het grauwe decor. Ook de lepels die je bij de bar aan boord kunt kopen, zijn versierd met deze folkloristische, bonte bloemen.

Door de regensluier heen ontwaren we in de verte het imposante Pontcysyllte-aquaduct, waar we met een bocht naartoegaan om eroverheen te varen. ”Slow down”, luidt het verzoek dat met een spuitbus op een bootje bij de ingang van het aquaduct is gekalkt. Een overbodig advies. Het kanaal over de 'brug' is zo smal dat er aan weerszijden van de boot nauwelijks een centimeter overblijft. Langzamer dan langzaam schuiven we het aquaduct op. Dan glijden we over de vele meters hoge zuilen en bogen.

Diep onder ons kolkt de rivier de Dee. We kijken neer op een vijftiende-eeuwse brug. Met de bouw van het Pontcysyllte-aquaduct werd al in 1795 begonnen. Tien jaar later was hij klaar. De oversteek is een belevenis. Een enthousiaste passagier springt van boord en loopt een eindje tussen het water en de reling op, om een foto van de spectaculaire tocht te maken. De barjuffrouw doorkruist echter paniekerig zijn plan door hem terug te fluiten. Als ze gasten toestaat aan wal te gaan voordat de boot stilligt, loopt ze het risico haar vergunning kwijt te raken.

Kraaien
De volgende dag is de nattigheid als sneeuw voor de zon verdwenen. Direct na het Welsh breakfast (zeg vooral geen English breakfast, al bestaat het uit precies dezelfde eieren met spek!), bevinden we ons in het stadje Harlech en kijken we naar zijn dertiende-eeuws kasteel. Als een schilderij ligt het ingelijst in een raam van blauwe luchten en witte toppen: de bergketen Snowdonia. De zee is vlakbij. Koning Edward I wist wat hij deed toen hij in 1283 dit stekje aan de kust van Noord-Wales uitkoos.

Zeven eeuwen later staan alleen de muren er nog. Zelfs het dak is verdwenen. Maar, meent een informatieboekje over Harlech castle: „Tot de geïnteresseerde bezoeker zegt een kasteel zoals dat van Harlech voortdurend: Wil je meer over me weten, kijk dan aandachtig naar me en ik zal het je vertellen.”

Als je zelf niet genoeg verbeeldingskracht hebt om je het onstuimige verleden van deze burcht voor te stellen, helpen de kraaien die het gekraakt hebben je daar wel bij. Ze slaken onverwacht een schrille kreet of fladderen ineens door je haar, in de duistere toren met de uitgesleten wenteltrap. Behalve viezigheid hebben ze bossen stokjes en takjes op de treden achtergelaten, zodat het kraakt en knapt onder de zolen van ieder die zich daarbinnen waagt.

Eenmaal boven, in de openlucht, wacht voor mensen met hoogtevrees een nieuwe beproeving. De kasteelmuren zijn breed genoeg om erover te wandelen, maar ook adembenemend hoog – met slechts een laag muurtje tussen de bezoeker en de binnenplaats in de diepte. Je krijgt er een prachtig beeld van de indeling van het kasteel en ook van de ligging ervan in het landschap.

Nepdorp
Aan de overkant van de inham waaraan Harlech zich bevindt, ligt Portmeirion. Je ziet de kleurrijke plaats al van een afstand tussen het groen tegen de heuvel afsteken. De auto moet buiten blijven. Visite stapt via een poort binnen. ”Croeso i bentref Portmeirion”. Welkom in het dorp.

De hoge bezoekersaantallen onderstrepen dat Portmeirion iets ongewoons is. Wat mij betreft is daarmee alles gezegd. Wandelend door de steile straten langs pastelgele, -blauwe en -roze gevels bekruipt me een soort Efteling-gevoel. Alsof ik voor het lapje word gehouden. Portmeirion is een nepdorp. De huizen zijn onbewoond, de kerk wordt niet gebruikt, een eigen cultuur vind je er niet. In Portmeirion zijn geen kinderen geboren, geen mensen gestorven, er lopen dag in, dag uit slechts kijkende toeristen over de klinkers, met zonnebrillen op hun hoofd en fototoestellen voor hun buik. Kortom: Portmeirion leeft niet.

Dat komt doordat de architect, Clough Williams-Ellis (1883-1978), het dorp alleen maar bouwde om te laten zien dat „zelfs een prachtig plekje ontwikkeld kon worden, zonder dat het verknoeid werd.” Of hij daarin slaagde, is een kwestie van smaak. Zo authentiek als het landschap van Noord-Wales is, zo onnatuurlijk blijkt Portmeirion te zijn.

Clough Williams-Ellis bouwde sprookjesachtige panden, een enkel torentje, een theekoepel en legde keurige tuinen aan. Om bovendien te bewijzen dat „architectonisch goede manieren tegelijk goede business konden betekenen”, maakte hij van het Victoriaanse landhuis dat pal aan het water staat een hotel, dat nog steeds veel bezoekers trekt. Voor een overnachting dien je uiteraard wel flink in de buidel te tasten, terwijl een volwassene die gewoon even wil rondkijken in het onbewoonde dorp daarvoor ook maar liefst een kleine 20 gulden neertelt.

Stap je een van de relatief vele winkels binnen, dan vind je behalve aardewerk dat vooral in een landelijke keuken prima past, de nodige souvenirs, jams en niet te vergeten de pakjes fudge die je overal in Wales tegenkomt: repen zachte toffee die je in blokjes breekt en die voor zoetekauwen niet te versmaden is. Buiten de shop zingen de vogels. Een dikke, grijze eekhoorn klautert van een blauwgepleisterd muurtje op een tak. Die is tenminste echt.

Meer informatie over Wales: Brits Verkeersbureau: 020-6890002 of britinfo.nl@bta.org.uk