Uitzicht naar morgen30 december 1999

Opvoeden in de context van de tijd

Door drs. J. A. Coster
Christelijke opvoeding; waar moeten we in de komende jaren de accenten leggen? Wie er iets zinnigs over wil zeggen, moet eerst omkijken en daarna om zich heen zien. Daarmee is het thema genoemd. De opvoeding is niet los te denken van de lijn der geslachten en is betrokken op de eigen tijd. Verder een citaat uit een Kerkpleinmeditatie: „Het is een voorrecht biddende ouders te hebben. Het is vanuit de Heere een opdracht biddend het ouderschap te bekleden.” Dat is het tweede thema, het is het zout dat de christelijke opvoeding smakelijk maakt.

Nederland ging deze eeuw in als een land waarin de overgang van landbouw naar industrialisatie nog volop gaande was. De trek van het platteland naar de stad was het gevolg. Generaties lang lag de opvoeding verankerd in de tradities van het platteland. In de stad raakte men ontheemd, zekerheden die als in taaie klei geworteld waren, kwamen onder spanning. Het verlies aan sociale controle betekende voor velen een alibi om de christelijke opvoeding te verzaken of naar eigen hand te zetten. Anderen vonden juist door de kerkelijke achtergrond ook in de stad gelukkig een 'thuis'. Het heeft het groepsdenken, spreken en theologiseren beïnvloed. En daarmee de opvoeding. Tot op deze dag.

We moeten daar niet te min over doen. Integendeel, wat waardevol is, dient gekoesterd te worden. Opvoeden in de lijn der geslachten –het noemen van het woord traditie lijkt besmet– is in feite zich stellen in de lijn van de belijdenis. Belijden met de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Christelijke opvoeding is dus niet los te denken van de kerk, van Gods dienst. Hoe zou het ook anders kunnen nadat kinderen in Zijn verbond verzegeld zijn en de opvoeders (de ouders) beloofden hen naar vermogen te onderwijzen, of te doen (en te helpen) onderwijzen in „de voorzeide leer?” Daarbij hoort ook het bijbrengen van het rechte zicht op de ambten: „…alsof God door ons bade, wij bidden u van Christuswege…” Kerkgang is geen bezoek aan een clubgebouw. De heilige God spreekt, er komen zaken van eeuwigheidswaarde aan bod. Dat besef dient in de opvoeding bijgebracht worden.

Er dient dus wisselwerking te zijn tussen kerk en gezin. Op het snijpunt staat de school, waar ook een derde lijn, die van de samenleving, uitkomt. Binnen die 'driestar' dient het kind gevormd te worden.

Omkijken naar de lijn der geslachten, maar ook betrokken zijn op de eigen tijd. Er wordt wel eens gezegd dat het een opgave is in de laattwintigste eeuw de klomp goud die opgesloten ligt in het Woord, om te smelten tot de pasmunt van deze tijd. Dat geldt in toenemende mate, ook voor de christelijke opvoeding. Daarbij zullen we bereid moeten zijn de pasmunt van déze tijd te hanteren en niet die van het verleden op te poetsen. Zich stellen in de lijn der geslachten leidt tot de spanning tussen het verleden verheerlijken dan wel verguizen. Het noopt de opvoeders eerlijk te zijn.

De Achtergrond
Aart Romijn beschreef in zijn roman ”De Achtergrond” het christelijke gezin van voor de oorlog in de grote stad. Burgerlijk, dikwijls op de rand van 'nette' armoe. Kleine huiskamer, maar wel een harmonium. Twee portretten, Luther en Calvijn. H. Algra vult in zijn ”Het wonder van de 19e eeuw” zo'n milieu aan met een boekenrekje 'oudvaders'.

Het is de achtergrond van Geert, de begaafde middelbare scholier, die zijn thuis ontgroeit en er toch niet van los kan komen. Omdat de tekst aan de wand voor z'n ouders leeft: Aangaande mij, en mijn huis, wij zullen de HEERE dienen.

Het is de beschrijving van de generatiekloof, die tot vandaag de dag te bespeuren valt. Het kind dat zijn milieu ontgroeit, maar er toch niet van los kan komen. Helaas moet er nu al te veel geschreven worden: het kind dat zijn godsdienstig milieu ontgroeit….

De samenleving is veel opener en dringt brutaal door tot in het christelijke gezin, onze gezinnen. Jongeren stellen vragen en hebben voorkeuren die met het onstuimige tempo van de jeugdcultuur veranderen. De afweer daartegen wordt al te makkelijk aan de school overgelaten, in plaats dat deze als een verlengstuk van het gezin geldt. Dat is een van de schaduwzijden van 'eigen' onderwijs.

De opvoeding in de 21e eeuw moet beginnen met een grondige herbezinning op het christelijke gezin en daarmee op de problemen van de jeugd in deze tijd. Laten gezin, kerk en onderwijs daarin investeren.

Luisteren
Geert de begaafde. Gegrepen door het woord, door de literatuurles. Opvoeden gaat immers niet buiten de context van de tijd om. We kunnen niet staan in deze wereld zonder haar te kennen. Dat geldt ook voor Mark, die z'n handen wil laten wapperen, of voor Noortje, die het allemaal maar net kan meemaken op school. Voor allen geldt: we staan in een traditie, breed en smal gezien. Laat de (christelijke) opvoeding daarom werk maken van het ontsluiten van de geschiedenis, van de ontsluiting van de cultuur. Maar dan wel in het licht van het Woord.

Om het Woord te verstaan, zowel wat betreft het eerste als het tweede liefdesgebod, moeten we weer leren luisteren en met woorden kunnen omgaan. Het verhaal moet terugkomen in de opvoeding, we moeten weer met elkaar spreken in plaats van „praat prakken.” Dat vraagt van de opvoeder inlevingsvermogen. Dat vraagt van de opgevoede de erkenning dat hogere scholing nog niet betekent dat tevens alle wijsheid is gepacht. Van beiden vraagt het een luisterhouding. Te veel gesprekken beginnen met „Ik vind…”, en zijn daardoor bij voorbaat vruchteloos. De ervaring van oudere generaties moet meer plaats krijgen in de opvoeding. Lees voor ervaring maar „levenswijsheid”.

Ergens op een muur bij het zweetkamertje van de Leidse universiteit staat de tekst: „O, Heere breng hem niet in lijden.” Die spreuk zal spottend bedoeld zijn, maar de woordspeling dekt menige verzuchting van opvoeders. Je moet je kind op een gegeven moment loslaten, hetzij in de maatschappij, hetzij in een studieomgeving die volledig verwereldlijkt is.

Wat is de thuissituatie dan belangrijk. Neemt de opvoeder of begeleider de moeite om zich de vragen die er leven in te denken? Wordt de gedachte dat de (natuur)wetenschap het laatste woord heeft, voldoende ontzenuwd tijdens de opvoeding, ook in 'onze' scholen? Einstein beschreef zijn studieveld eens als een berglandschap met een wolkendeken eroverheen. Hij zag wel de contouren, maar de bergen zelf bleven verborgen. De menselijke 'hoogmoed' moet aan de kaak gesteld worden. Achter ons kille, logische denkraam is zo veel meer te ontdekken. Maar dan moet je nog een beetje in wonderen durven geloven; „Mij spreekt de blomme een tale.”

In een romannetje verwijt een jonge man zijn moeder dat zij hem nog met geloofsvragen aan boord komt. Zijn –door die moeder gestimuleerde– exacte opleiding deed hem alle bovennatuurlijke vragen afzweren. Wie logisch redeneert, moet wel tot de conclusie komen dat het leven ophoudt met de dood.

God wordt weer voor dood verklaard, nu niet door de filosofen, maar door de logica van de straat. Laten we daar maar niet te min over doen. Het is de vraag hoe het godsbeeld binnen de gereformeerde gezindte is. Waar geen zonde en kwaad ervaren worden, is genade op den duur niet meer dan een wekelijkse zoethouder. De Heere God wordt dan beleden als maaksel van onze gedachten, omdat het kennelijk zo hoort – en niet omdat Hij er is. „Het is vanuit de Heere een opdracht biddend het ouderschap te bekleden.” Opdat wij en onze kinderen Hem recht kennen zouden.

Opdracht
Christelijke opvoeding; waar moeten we in de komende jaren de accenten leggen? Wie er iets zinnigs over wil zeggen, moet eerst omkijken en daarna om zich heen zien. De opvoeding is immers niet los te denken van de lijn der geslachten en is betrokken op de eigen tijd. Dat is echter niet genoeg. Daarom: „Het is vanuit de Heere een opdracht biddend het ouderschap te bekleden.” Ook in de komende eeuw.