Uitzicht naar morgen30 december 1999

Angst voor „genetisch Hirosjima” tempert optimisme van Francis Fukuyama

Normen als biologische noodzaak

Door B. J. Spruyt
Niet getreurd over het verval van waarden en normen. Alles komt goed. Zedelijke verwildering en barbarij lijken wel om zich heen te grijpen, maar de menselijke natuur is aangelegd op sociale en morele waarden en die zullen daarom vanzelf worden hersteld. Profeteert de Amerikaanse politicoloog Francis Fukuyama. Is er reden zijn optimisme te delen?

Filosofen en politicologen die het grote gebaar en vooral grote woorden niet schuwen, tekenen aan het einde van de twintigste eeuw (die overigens nog een jaar te gaan heeft) volstrekt tegengestelde verwachtingen. Sommigen zien de ruiters van de apocalyps uitrijden. In hun optiek zullen ecologische en economische ontwikkelingen de wereld veranderen in een wildernis waar de totale anarchie zal heersen. Een van deze onheilsprofeten is de Amerikaanse publicist Robert Kaplan, maar die reisde dan ook vooral door landen als Liberia en Sierra Leone.

Het uitzicht van anderen is veel rooskleuriger. Tot de grootste optimisten behoort de Amerikaanse politicoloog van Japanse afkomst Francis Fukuyama (1952). Fukuyama publiceerde in de zomer van 1989 een essay waarin hij het „einde van de geschiedenis” aankondigde. Daarmee bedoelde hij niet het einde van het bestaan van de mens te voorspellen, maar wel dat er na de val van het communisme geen ingrijpende maatschappelijke veranderingen meer te verwachten waren. De wereldgeschiedenis zou niet langer het slagveld van de grote ideologieën zijn. (De oorlog in Kosovo heeft volgens Fukuyama zijn gelijk bewezen: alle grootmachten schaarden zich achter de NAVO.) Een samenleving gekenmerkt door liberalisme, democratie en kapitalisme was aan een niet te stuiten zegetocht over de wereld begonnen.

Schaduwzijden
Toen Fukuyama dit essay schreef, was hij docent aan Cornell University en een tijdelijk gedetacheerd ambtenaartje op het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Inmiddels doceert hij aan George Mason University in Arlington (Virginia) en moeten organisatoren van congressen kapitaalkrachtige sponsors aantrekken om Fukuyama nog achter de microfoon te krijgen. Hij werkte zijn opstel namelijk uit tot een boek (”Het einde van de geschiedenis en de laatste mens”) dat hem op slag wereldberoemd maakte.

Fukuyama staat nog steeds achter de analyse van de grote politieke ontwikkelingen die hij in dat boek heeft geboden. Maar inmiddels heeft hij oog gekregen voor de schaduwzijden van deze ontwikkeling die zich op kleinere schaal voordoen. Hij publiceerde onlangs het boek ”De grote scheuring”. Het gaat daarin over de overgang van onze samenleving van een industriële naar een postmoderne informatiemaatschappij.

Die omslag heeft zich vanaf de jaren zestig/zeventig voltrokken. Als gevolg van deze technologische revolutie, maar ook door het veld winnende individualisme en het om zich heen grijpende relativisme, is er volgens Fukuyama een „maatschappelijke wanorde” ontstaan. Die wanorde, die volgens Fukuyama vooral blijkt uit het grote aantal buitenechtelijke kinderen, uit zich in een schrikbarend verval van normen en waarden, in de ontwrichting van de gezinnen en een beklemmende stijging van de criminaliteit. Het kerngezin gaat ten onder, omdat vrouwen meer op hun werk gericht zijn dan op de familie. Mannen (de eigenlijke profiteurs van de introductie van de pil) verliezen hun gevoel van verantwoordelijkheid. Kinderen zijn de grote verliezers.

Natuurstaat
Deze verbrokkeling van het maatschappelijke leven lijkt een terugval in een natuurstaat waarin iedereen met iedereen op voet van oorlog verkeert en waarin alleen een strenge overheid nog enige orde, veiligheid en welvaart kan garanderen. Maar deze conclusie trekt Fukuyama niet. Hij noemt al deze schaduwzijden van de maatschappelijke omslag van de afgelopen dertig jaar slechts „tijdelijke bijverschijnselen.”

Fukuyama ging te rade bij (socio-)biologen zoals de Nederlandse apendeskundige Frans B. M. de Waal en leerde van hun onderzoek dat de mens net als andere groepsdieren geneigd is tot samenwerking. Moeder natuur heeft een sociaal contract ontworpen dat de hele primatenfamilie op het spoor van een steeds verdergaande gemeenschapszin en samenwerking heeft gezet. Dit „sociale kapitaal” is dus een erfgoed van de evolutie. We kunnen het nooit definitief overboord gooien. Het is onze enige bron van hoop omdat het ons in staat stelt een nieuw stelsel van sociale en morele normen te creëren. Met dat nieuwe stelsel zullen we de ontwikkelingen die onze samenleving nu ontwrichten, weer kunnen overwinnen.

Als kweekplaatsen van dat sociale kapitaal noemt Fukuyama kleinere, gedecentraliseerde bedrijfseenheden. Want daar weet men dat vertrouwen een economisch goed is, net als arbeid en kapitaal. Ook over religie is Fukuyama positief, want ook dat bevordert de opbouw van sociaal kapitaal, evenals het leven in een gezin dat doet.

Schrikbeeld
De huidige wanorde wordt in Fukuyama's optiek dus vanzelf opgelost door de schepping van nieuwe waarden en normen. Toch gaat Fukuyama niet iedere ochtend lachend naar zijn werk. Uit zijn laatste publicatie, een recentelijk verschenen artikel in The National Interest, blijkt zelfs dat hij zeer fundamenteel is gaan twijfelen aan de gronden van zijn eigen optimisme. De vooruitgang van de wetenschap heeft de geschiedenis haar progressieve dynamiek gegeven, heeft Fukuyama altijd gevonden. Maar diezelfde vooruitgang lijkt in de biologie en de genetica binnen enkele generaties te gaan leiden tot de mogelijkheid in de menselijke natuur in te grijpen. De genen die slecht menselijk gedrag veroorzaken, kunnen dan geïsoleerd worden.

Maar Fukuyama is er allerminst zeker van dat de mensheid deze macht altijd met wijsheid zal toepassen. Hij vreest een „genetisch Hirosjima.” Het schrikbeeld van Aldous Huxley's ”Brave New World” uit 1932 doemt bij de liberale optimist op. Het einde van de geschiedenis lijkt te resulteren in het einde van de mensheid. Het enige vervolg is een nieuw posthumaan hoofdstuk.

Afschaffing van de mens
Wie deze zinnen leest, denkt misschien als vanzelf aan de laatste zin van de recente, geruchtmakende roman ”Elementaire deeltjes” van de Franse schrijver Michel Houellebecq, waarin hij zijn boek opdraagt aan de mens die zijn eigen einde heeft voorbereid. Of aan een cultuurfilosofisch traktaat waarin het ook al over de afschaffing van de mens gaat. Het verscheen in 1947 en is geschreven door C. S. Lewis. Lewis behandelt in feite dezelfde problematiek als Fukuyama. Hij heeft het ook over de grondslag van de moraal en de gevolgen van de menselijke beheersing van de natuur. Alleen wijst Lewis een radicaal andere weg, die ons uitnemender lijkt.

Lewis betoogt het tegengestelde van Fukuyama. Hij verzet zich precies tegen de gedachte die deze propageert, namelijk dat waarden en normen vanuit de mens zelf moeten opkomen. (Zoals bekend is deze gedachte wijd verbreid. Ex-minister Sorgdrager zei eens in de Tweede Kamer dat zij het normatieve kader van haar beleid ontleent aan de uitkomsten van de maatschappelijke discussie daarover.) In die optiek zijn waarden en normen dus niet tijdloos, maar relatief. Lewis stelt daar tegenover dat een norm absoluut is, of zij is niet. Waarden en normen gaan aan het menselijke bestaan vooraf, zijn onderdeel van een bovennatuurlijke scheppingsorde waaraan de mens zich heeft te conformeren. Lewis' overtuiging was dat de dingen „onze goed- of afkeuring, onze verering of verachting verdienen.”

Scheidslijn
Wanneer de tegengestelde overtuiging –namelijk dat onze waarden en normen slechts subjectieve sentimenten zijn– veld wint, kan de gedachte gaan postvatten dat mensen anders geconditioneerd moeten worden om te voorkomen dat zij keuzes maken die voorheen als goed golden, maar inmiddels 'gedateerd' of 'achterhaald' zijn. In dit verband sprak Lewis in 1947 al van het gevaar van de eugenetica. Wie zich wil wapenen tegen de moderne tijdgeest kan niet om ”De afschaffing van de mens” heen.

Fukuyama spreekt over de grote scheuring, veroorzaakt door de revolutie van de informatietechnologie. Lewis had het over de grote scheidslijn en dateerde die rond 1800, toen de West-Europese cultuur afscheid begon te nemen van alles wat tot dan voor goed en heilig had gegolden. Dat afscheid resulteerde in een cultuur waarin de mens wordt afgeschaft en het on- en tegennatuurlijke normaal wordt. Het is erger dan het heidendom, want deze postchristelijke samenleving is dubbel afgesneden van haar heidense verleden. Een vrouw die van haar man scheidt, wordt niet opnieuw maagd. Het is een cultuur waar ook Fukuyama het te kwaad mee krijgt, ondanks al zijn liberale optimisme.