30 december 1999

Medelijden met getroffen landgenoten voelen de Angolezen niet

Dromen in de
nachtmerrie van oorlog

Door mr. R. A. C. Donk
Carloz Samoz droomt vaak. Meestal van een eigen fiets. Maar ook wel eens van zo'n mooie leren voetbal. Of van een paar Nikes - liefst wit met blauw. Voor de 12-jarige Angolese jongen zal het wel altijd bij mijmeren blijven. Want hoe klim je op het zadel als je maar één been hebt? Hoe scoor je een doelpunt als je ene voet er door een landmijn is afgerukt? En passen die sportschoenen soms ook op een kruk?

Carloz is slechts een van de 70.000 Angolezen die ledematen of ogen moeten missen doordat ze op een mijn liepen. Maar hij leeft tenminste nog. Tienduizenden van zijn landgenoten kwamen in de afgelopen jaren om het leven doordat ze even de berm ingingen of een onbekend veld betraden. De autoriteiten hebben het dodental niet eens precies bijgehouden. Ook het aantal gewonden is maar een ruwe schatting. Het zijn er gewoon te veel om te tellen.

Nog elke dag vallen er slachtoffers en het ziet er niet naar uit dat daar spoedig verandering in zal komen. In Angola zijn meer mijnen dan mensen. Het VN-bureau voor Humanitaire Zaken heeft berekend dat zich in het Afrikaanse land tussen 9 en 15 miljoen van deze explosieven bevinden, op een bevolking van 10 miljoen.

Waardeloos
De Britse Halo Trust houdt zich bezig met het opruimen van mijnen in het gebied rond Kuito, in het midden van Angola. De organisatie heeft tot nu toe niet minder dan 27 verschillende typen mijnen gevonden, afkomstig uit diverse buitenlandse staten. Behalve de miljoenen mijnen ligt het land ook nog eens bezaaid met duizenden niet-ontplofte bommen, granaten en munitie.

„Het probleem is nog niet eens het áántal mijnen”, legt Hugo Clarke, coördinator van Halo Trust, uit. „De moeilijkheid zit hem vooral in het feit dat de plaatsen waar de explosieven zich bevinden niet in kaart zijn gebracht. Bovendien: ook als er in een stuk land maar één enkele bom ligt, is het hele veld een levensgevaarlijk terrein en dus waardeloos voor landbouw of ander productief gebruik.”

Al dit wapentuig is een gevolg van de bloedige burgeroorlog die zich al meer dan twintig jaar voortsleept. Nadat Angola in 1975 onafhankelijk van Portugal was geworden, namen rebellen, verenigd in de Unita-beweging, de wapens op tegen de nieuwe, marxistisch georiënteerde MPLA-regering. Begin jaren '90 sloten de partijen een wapenstilstand en ging de bevolking onder auspiciën van de VN naar de stembus. Unita-leider Jonas Savimbi weigerde echter zijn verkiezingsnederlaag te erkennen en trok zich in het oerwoud terug om de strijd te hervatten.

Een jaar later schoven regering en opstandelingen opnieuw aan de onderhandelingstafel in de Zambiaanse hoofdstad Lusaka aan. Eind 1994 tekenden overheid en Unita een vredesovereenkomst. De VN, met het mislukken van het bestand van 1992 nog vers in het geheugen, stuurden een legermacht van zevenduizend blauwhelmen naar Angola om op de naleving van het akkoord toe te zien. Na moeizame onderhandelingen kwam uiteindelijk een regering van nationale eenheid tot stand.

Opgelaaid
Eind vorig jaar viel echter ook dit broze bestand aan diggelen. De strijd is inmiddels weer in alle hevigheid opgelaaid. De MPLA lijkt ditmaal vastbesloten de Unita-rebellen de genadeslag toe te brengen. „We weten waar Savimbi is. We achtervolgen hem en bombarderen zijn troepen elke dag. We blijven doorgaan tot we hem hebben - dood of levend”, verklaarde opperbevelhebber Joao de Matos vorige week.

Unita-eenheden trekken zich intussen massaal in de buurrepubliek Congo terug, die altijd al een vrijhaven voor de Angolese opstandelingen was. Vanaf Congolees grondgebied ondernemen de guerrilla's aanvallen op regeringstroepen. Aangenomen wordt ook dat Unita-soldaten Congolese rebellen helpen in hun strijd tegen president Laurent Kabila, die op zijn beurt weer door de MPLA-machthebbers in Luanda wordt gesteund.

De Angolese bevolking is weer terug bij af. De nieuwe gevechten hebben alle hoop op een duurzame vrede radicaal de bodem ingeslagen. Pogingen van internationale hulporganisaties om de problemen in het Afrikaanse land enigszins aan te pakken, zijn door de oorlog vrijwel volledig tenietgedaan. En zelfs als de kanonnen en mitrailleurs zouden zwijgen, dan nog blijven daar die miljoenen landmijnen en die duizenden onontplofte granaten die als geniepige sluipschutters in de berm en langs riviertjes op de loer liggen.

Overleven
Een wapenstilstand zal ook de wonden van de talloze slachtoffers niet kunnen helen. Wie maakt zich trouwens nog druk om hen? „De verminkten zijn zozeer deel van het dagelijks leven gaan uitmaken, dat zij niet eens meer de aandacht trekken”, zegt dr. Nanga, een veldwerker van Unicef in Kuito. „De Angolezen zijn alleen maar hard bezig met overleven. Medelijden met hun getroffen landgenoten voelen zij allang niet meer.”

Voor Carloz Samoz is vrede een onbekend begrip. Zijn heel korte leven lang heeft hij in de nachtmerrie van oorlog en vluchtelingenkampen geleefd. Geweervuur en bomexplosies verscheuren al twaalf jaar lang bijna dagelijks de weldadige stilte van zijn droomwereld. Zal die nieuwe fiets ooit komen?