30 december 1999 |
Een bont palet van verandering en continuïteitDe eeuw die gingDoor dr. C. S. L. Janse Is er veel veranderd in de eeuw die achter ons ligt? Ongetwijfeld. En sinds het jaar 1000 helemaal. We kunnen ons er nauwelijks een voorstelling van maken hoe Nederland, hoe Europa en de andere werelddelen er toen uitzagen. Toch zijn er ook allerlei parallellen te trekken tussen de situatie aan het begin en aan het eind van deze eeuw. Ook aan het begin van deze eeuw was de Balkan een spanningshaard bij uitstek. Rusland gold als een instabiel land, met een grote afstand tussen volk en regeerders. De fanatiek islamitische Acehers (Atjehers) wilden zich honderd jaar geleden niet onderwerpen aan het gezag van Batavia, zoals zij nu de heersers in Jakarta niet willen accepteren. Het begin van de 20e eeuw kenmerkte zich door een zeker optimisme. Wetenschap en techniek waren volop in ontwikkeling. Dat beloofde wat voor de toekomst. Ook nu is er sprake van een snelle expansie, met name van de ICT-sector. Daarnaast dringt de mens steeds verder door in de geheimen van het leven. En de economie doet het boven verwachting. Dat alles is bevorderlijk voor een bepaald vooruitgangsgeloof, al zijn er tegelijkertijd signalen dat het met de vooruitgang van de mens zelf toch bitter tegenvalt. Voor en na de oorlog Omdat Nederland buiten de Eerste Wereldoorlog blijft, is die oorlog voor ons minder een scheidslijn dan voor andere Europese landen. Wel wordt in die periode een aantal oude strijdpunten bijgelegd. De schoolstrijd wordt beëindigd en het algemeen kiesrecht ingevoerd. Troelstra doet een greep naar de macht, die gelukkig mislukt. Voor straf blijft zijn partij tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog buiten het kabinet. Kenmerkend voor de periode tot 1914 zijn de scherpe politieke tegenstellingen. Het districtenstelsel draagt daar ook aan bij. Bij elke verkiezing is het links tegen rechts. In 1901 en 1909 wint rechts, in 1905 en 1913 links. Kuyper, die in 1901 premier wordt, beklemtoont bij uitstek de principiële tegenstellingen. Binnen de christelijke coalitie geven de antirevolutionairen de toon aan. De rooms-katholieken komen op het tweede plan. Dat wordt anders na 1918. Als gevolg van het algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging zijn de rooms-katholieken dan veruit de grootste partij. Geen wonder dat er geklaagd wordt over de verroomsing van het land, te meer daar de Hervormde Kerk veel terrein verliest aan de onkerkelijkheid. Geestelijke harddravers De SGP staat het dichtst bij de ARP, maar dat maakt die partijen tegelijkertijd bij de stembus elkaars concurrenten. Naast verschillen in politieke opstelling zijn er ook verschillen in geestelijke achtergrond. De achterban van de SGP voelt zich niet thuis in de ARP, waar de Gereformeerde Kerken de toon aangeven. Ds. Kersten spreekt van geestelijke harddravers, die draven naar de hel. Wij kunnen niet zo bidden, zo geloven, zo jubelen en danken, zo stelt hij op de oprichtingsvergadering van de SGP. In de periode tussen de beide wereldoorlogen maakt de christelijke coalitie de dienst uit. In de crisisjaren is echter aan het regeren niet veel eer te behalen. Om het rooms-katholieke overwicht te compenseren zoekt Colijn verbreding van de coalitie door liberalen en vrijzinnig-democraten er bij te betrekken. Dat komt het principiële gehalte van het beleid niet ten goede. Het hervormd-gereformeerde deel van de AR-achterban begint van de partij te vervreemden. Prof. H. Visscher komt in de tweede helft van de jaren dertig met een eigen partij: de Christelijk Nationale Actie. Doorbraak De door de hervormde synode gesteunde doorbraakgedachte dringt geleidelijk aan door in protestants-christelijke kring. Toch draagt Nederland in algemene zin nog steeds een christelijk karakter. Niet alleen hebben de confessionelen een parlementaire meerderheid, bij partijen als PvdA en VVD zijn veel algemeen christelijke waarden aanwezig. Huwelijk en gezin zijn ook voor hen belangrijke uitgangspunten voor het menselijk samenleven. Het speciale karakter van de zondag wordt in brede kring erkend. Christelijke scholen en organisaties hoeven zich in hun bestaan niet bedreigd te voelen. Een nieuwe periode breekt aan in de tweede helft van de jaren zestig. In alle westerse landen wordt men geconfronteerd met de onvrede van jongeren. Men spreekt niet voor niets van de protestgeneratie. Het protest richt zich tegen het establishment in politiek, kerk en maatschappij. De meest radicalen laten zich daarbij inspireren door Marx. In ieder geval wil men progressief zijn. In de Nederlandse politiek leidt dit tot de vorming van het kabinet-Den Uyl. De jaren zestig en zeventig betekenen een nieuwe impuls voor de secularisatie. Het kerkbezoek loopt aanzienlijk terug. Het gezag van de Bijbel wordt ook in meer orthodoxe kring een aangevochten zaak. Een nieuwe vrijzinnigheid is in opmars, zowel onder protestanten als onder rooms-katholieken. Vooral in de RK-Kerk komt veel in beweging. Trouwens, ook in de gereformeerde wereld is men bezig zich te heroriënteren. De confessionele partijen lopen hard achteruit (vooral de KVP) en zien het afzonderlijk niet meer zitten. Samengebundeld als CDA weten ze nog een tijd lang een stempel op de politieke verhoudingen te zetten. Paarse coalitie Voor Nederland is de opkomst van de paarse coalitie in 1994 een gebeurtenis die minstens even belangrijk is. Die symboliseert zowel het verminderen van partijpolitieke tegenstellingen (socialisten en liberalen in één kabinet) als de marginalisering van de christelijke politiek. Hoewel met name in het onderwijs de verzuilde instellingen een taai leven blijken te hebben, is levensbeschouwing als organisatieprincipe duidelijk uit de mode. Zeker onder de jongere generatie zijn kerklidmaatschap en kerkgang iets bijzonders geworden. Bovendien draagt onze samenleving door de toestroming van migranten uit andere werelddelen steeds meer een multicultureel karakter. In de grote steden is de islam sterker vertegenwoordigd dan de Hervormde of de Rooms-Katholieke Kerk. Tegenbeweging Dacht Kuyper destijds aan het veroveren van het regeerkasteel (samen met de rooms-katholieken), dat is nu niet meer aan de orde. Niet alleen zijn de rooms-katholieken als belangrijke coalitiepartner weggevallen, de secularisatie heeft ook huisgehouden in de orthodox protestantse wereld. Kon Kuyper op het hoogtepunt van zijn succes op een kwart van de kamerzetels rekenen, de combinatie van RPF en GPV komt thans niet verder dan eendertigste. Dan heb je te maken met volstrekt andere verhoudingen. Kuyper zocht zijn kracht in een zekere aanpassing (modernisering) van het calvinisme. De gereformeerde beginselen moesten in rapport gebracht worden met de tijd. Vandaar dat Kuyper niet uit de voeten kon met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en evenmin met mensen die zich lieten afleiden door de vraag naar de echtheid van hun geloof en bekommerd waren over hun staat voor de eeuwigheid. Hij had behoefte aan zelfverzekerde strijders voor de ere Gods. Voor een deel verklaart dat Kuypers succes. Op de langere termijn bleven die aanpassing aan de moderne cultuur en die oppervlakkige geloofszekerheid echter niet zonder consequenties. Uiteindelijk bleef er van het kuyperiaanse bolwerk niet veel over. Eigentijds Ook nu geldt voor de bevindelijk gereformeerden dat, met alle waardering die men tot op zekere hoogte hebben kan voor activiteiten die evangelischen ondernemen om de geseculariseerde wereld te bereiken, er toch een grote afstand is. Vanuit bevindelijk gereformeerde kring kan men niet mee met dit eigentijdse christendom. De geloofsblijheid van deze mensen roept alleen maar vervreemding op. Al weet men in evangelische kring soms grote aantallen mensen te mobiliseren (zoals bij de EO-jongerendag), de vraag naar de diepgang van deze beweging verliest daardoor zijn relevantie niet. Op welke grondslag staat men? Als een belangrijk deel van de EO-leden (bijna de helft) de gedachte van de alverzoening onderschrijft, dan is dat uiteraard van grote betekenis. Die ketterij kwam men destijds bij de kuyperiaanse gereformeerden toch niet tegen. Dat alles noodzaakt de bevindelijk gereformeerden om ook aan het eind van de 20e eeuw hun eigen weg te zoeken. Een weg te midden van allerlei oude en nieuwe gevaren, maar waarbij men de mogelijkheden die er nog zijn, niet onbenut mag laten. Een principieel isolement is geboden. Dat is wat anders dan een star conservatisme. Een ieder Schriftgeleerde in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt. |
![]() |