Opinie10 november 2000

Christenen moeten zich niet te snel rijk rekenen met toenadering

Moeilijkheden met conservatisme

Conservatieven in Nederland zoeken toenadering tot de kleine christelijke partijen. Het gedachtegoed van de twee groepen stemt voor een deel overeen. Er zijn echter ook verschillen, fundamentele verschillen. De christelijke fracties moeten daar alert op zijn, vindt Cornelis van Putten.

De afgelopen zomer is meermalen gesproken over de mogelijke samenwerking tussen de conservatieven en de kleine christelijke partijen. Interesse van christelijke zijde is er zeker en binnenkort zal een gesprek plaatsvinden. Er zijn in de loop van de tijd al enkele van de moeilijkheden van samenwerking belicht. Die moeilijkheden hadden betrekking op het belang van de eigen confessie en de economische koers van een partij als de ChristenUnie. Niet werd genoemd de moeilijkheden met het conservatisme zelf. Deze zijn er wel degelijk voor de christelijke partijen.

Van Wissen beschrijft in het Reformatorisch Dagblad van 15 juli de drie hoofdkenmerken van het conservatisme. Deze kenmerken zouden in grote lijnen compatibel (verenigbaar, red.) moeten zijn met de christelijke ideeën van politiek. Hoewel dit op het eerste gezicht zeker het geval is, blijkt bij nadere studie in deze aantrekkelijke kenmerken ook de moeilijkheden te liggen. Laat ik kort ingaan op de drie genoemde hoofdkenmerken.

De eerste moeilijkheid vloeit voort uit het hoofdkenmerk van het conservatieve mensbeeld. Dit stelt dat de mens van nature geneigd is tot het kwade, en daarom sturing van buitenaf nodig heeft. „In de kerk wordt de mens op zijn plicht gewezen, terwijl de staat de zwaardmacht uitoefent.”

Zo bekeken stemt dit mensbeeld overeen met het christelijke mensbeeld, maar de consequenties die eruit voortvloeien zijn niet zonder risico's. Het gevaar is dat het christelijk geloof in dit conservatieve beeld een instrumentalistische functie heeft. De kerk wordt hier als middel gebruikt door de staat om een stuk burgerfatsoen te garanderen. Het belangrijkste motief voor de staat is primair het nut van de kerk, en niet haar waarheidsclaims.

De consequentie van dit instrumentalisme is dat dit denken geen enkele garantie biedt dat de staat zich niet met het beleid van de kerk gaat bemoeien wanneer haar nut op een dag wat minder uit de verf komt.

Tradities veranderen
Het tweede genoemde hoofdkenmerk van het conservatisme is het belang van de traditie. „In de traditie vinden we gezaghebbende bronnen van kennis van zowel de hogere zaken (waarheid, schoonheid, rechtvaardigheid) als van de vele meer praktische zaken waarmee we in ons leven te maken krijgen.”

Ook de christenen zullen het belang van de traditie inzien en erkennen dat deze maatstaven levert om het heden te beoordelen. Maar dit beroep op de traditie is verre van waterdicht om christenen en conservatieven ongehinderd samen te laten werken. In de eerste plaats is de traditie voor christenen niet automatisch een juiste norm voor het heden. Met een beroep op de traditie is indertijd de slavernij verdedigd en de democratie verworpen.

Ten tweede zijn tradities aan historische wijzigingen onderhevig. Wat vandaag nog progressief is, kan morgen traditie zijn. Zodoende is het goed denkbaar (en dus mogelijk) dat bepaalde antichristelijke opvattingen (zoals het homohuwelijk) in een later stadium een onderdeel van de traditie kunnen worden. Een beroep op traditie betekent dus voor een christen geen voldoende argument voor de juiste morele opvattingen. Traditie kan voor een christen enkel geldigheid hebben wanneer ze goedgekeurd is in het licht van het Evangelie.

Kant
Het laatste hoofdkenmerk van het conservatisme is de vrijheid, ze vormt zelfs het uitgangspunt van het conservatisme. Het moet niet gezien worden als „lekker doen waar je zin in hebt”, maar het in toom houden van de driften en de vrijwillige keus voor het goede.

Op zich volgt uit deze bepaling een formele afwijzing van het hedonisme, maar ze blijft mager, wanneer niet inhoudelijk aangegeven wordt wat het goede is. Er is verondersteld dat dit blijkbaar direct correspondeert met wat in het christendom als het goede wordt gezien. Al zou dit al zo zijn, dan nog blijft de vraag open hoe dit goede bereikt moet worden.

Voor een christen zal het werk van de genade een cruciale rol spelen. In deze conservatieve opvatting ligt het gevaar verscholen van een burgerlijke godsdienstigheid, waarbij de kans op oppervlakkigheid van het geloofsleven niet ondenkbaar is. Ook een deïst als de verlichtingsfilosoof Kant verdedigde het christendom als belangrijk voor de moraal en het in toom houden van de driften, en zijn ideeën zijn in het algemeen niet gunstig geweest voor het christendom.

Ondanks de genoemde moeilijkheden ben ik van mening dat het zoeken van toenadering een goede zaak is. De ideeën van tal van conservatieve denkers zijn uiterst stimulerend en verrijkend voor een christendenker. Het is zeker de moeite waard voor christenpolitici om te bekijken waar er vruchtbare samenwerking kan zijn met conservatieven. Dat zal zeker niet het probleem zijn. Het enige waar ik hier op wil wijzen, is dat christenen zich niet te vroeg rijk moeten rekenen met de toenadering die conservatieven zoeken. Er blijven ondanks de wellicht vele overeenkomsten belangrijke verschillen bestaan die niet eenvoudig opzijgeschoven kunnen worden. De hierboven genoemde waren er enkele die inherent zijn aan het conservatisme. Tevens zullen tal van christenen zich moeilijk kunnen vinden in de politieke visie op de economie en het milieu van de conservatieven. Wat betreft het samenwerken liggen er naast de moeilijkheden tal van mogelijkheden open. Zeker zolang paars nog de scepter in handen heeft.

De auteur is student filosofie en secretaris van de Stichting Europese Apologetiek.