Wetenschap 9 november 1999

Suiker

Door Helma Rebel-Struijk
Elke wereldburger verorbert per jaar zo'n 20 kilo suiker. Het is nauwelijks voor te stellen dat suiker een paar eeuwen geleden een luxe was die alleen de rijken zich konden veroorloven. Het zoete goedje zou zelfs een geneeskrachtige werking hebben. Inmiddels weten we beter. Zwaarlijvigheid en tandbederf zijn het lot van de zoetekauw.

De Europeaan die in de Middeleeuwen zoet wil proeven, is aangewezen op honing. Suikerriet, in die tijd de enige bron voor suiker, is dan in Europa nog een onbekend product.

Chinezen en Indiërs kennen de zoete smaak van suikerriet al sinds enkele eeuwen voor Christus. Eerst zijn ze alleen in staat te genieten van de suikersmaak door op het riet te kauwen of te zuigen. Later maken ze suikersiroop door het riet te persen en te koken; nog een stap verder is het drogen van de siroop, waarna het verpulverd wordt tot wat de Indiërs ”karkara” noemen.

Handelsreizen voeren zowel het product als het woord karkara mee richting het Westen, waar Arabischsprekende volken de naam verbasteren tot ”sukkur”. Als Europa rond 1500 kennismaakt met de zoete voedingsstof, wordt dat suiker.

Suikerriet is een gewas dat alleen goed gedijt in warme oorden. Europa is voor suiker –al dan niet ruw– dus aangewezen op import. Daardoor blijft het tot ver in de zeventiende eeuw een luxeartikel, dat alleen in paleizen en herenhuizen op tafel komt. Een enkeling maakt het wel heel erg bont. De Britse koningin Elizabeth I schijnt zo'n voorliefde voor zoet te hebben, dat alle gerechten aan haar hof met suiker worden genuttigd.

Gezond
Suiker is niet alleen lekker, maar ook erg gezond, gelooft men. Er gaat een kalmerende werking van uit. Daarnaast zou het de eetlust opwekken, reden om het tussen de verschillende gangen van een diner te nuttigen, een gewoonte die nog steeds wordt toegepast bij banketten in Noord-China.

Vanwege de hoge suikerprijzen gaat Europa op zoek naar andere gewassen die suiker bevatten en in een kouder klimaat goed groeien. In 1747 ontdekt de Duitse chemicus Andreas Sigismund Marggraf dat het sap van de beetwortel, beter bekend als suikerbiet, suiker bevat. In zijn laboratorium behandelt hij bietenpulp met brandewijn en weet zo suikerkristallen te produceren. Suikerbiet doet het goed in het koelere klimaat van Europa en Noord-Amerika, en de ontdekking van Marggraf is daarom van groot belang.

Maar bietsuiker staat nog niet binnen korte tijd bij de gewone burger op tafel. De overstap van laboratorium naar fabriek laat nog vijftig jaar op zich wachten. Franz Karl Achard, Marggrafs student, heeft dit feit op zijn naam staan. In 1802 opent hij in de Duitse plaats Kunern de eerste Europese beetwortelsuikerfabriek.

Oorlogsijver
De invoer van rietsuiker is daarmee in principe overbodig geworden, maar stopt niet. Totdat de oorlogsijver van Napoleon Bonaparte roet in het eten gooit. Tegelijkertijd betekent zijn strijdlust een impuls voor de bietsuikerindustrie. Want Groot-Brittannië besluit Frankrijk economisch te boycotten en stopt met de levering van ruwe rietsuiker uit West-Indië. Daarop geeft Napoleon in 1811 opdracht om bietsuikerfabrieken te bouwen. Hij maakt behalve grote hoeveelheden geld ook flink wat grond vrij voor de suikerbietenteelt.

Binnen enkele jaren is meer dan 32.000 hectare beplant met suikerbieten en draaien veertig fabriekjes in Frankrijk, België, Duitsland en Oostenrijk. De dood van Napoleon betekent even het einde van de jonge industrie, maar rond 1840 krabbelt die weer op uit het dal.

De bietsuikerindustrie verspreidt zich snel. Nog geen tachtig jaar na de oprichting van de eerste fabriek overtreft de bietsuikerconsumptie die van rietsuiker. Niet alleen de lagere prijs zorgt hiervoor. 'Mensenrechtenactivisten' stellen de slechte omstandigheden waaronder slaven hun werk op de rietplantages moeten verrichten, aan de kaak. De overstap van riet naar biet zou dé manier zijn om een eind te maken aan dit leed.