Gezondheid 26 oktober 1999

Jan Palfijn

Door W. van Hengel
De naam van vroedmeester Jan Palfijn is voor altijd verbonden aan de door hem ontwikkelde verlostang. Niet dat er voor zijn tijd zulke instrumenten niet bestonden. Ze werden echter in het diepste geheim gehanteerd, bang als de vroedmeesters waren dat hun vinding zou worden nagemaakt en er geen geld meer in het laatje kwam. Dat dit de wetenschappelijke ontwikkeling danig in de weg stond en vrouwen onnodig het leven kostte, deerde hen kennelijk niet.

Tot ver in de zeventiende eeuw moeten vrouwen bij een moeilijke bevalling het zonder verlostangen doen. De heersende gedachte onder vroedmeesters en -vrouwen is dat een kind zich, net als een kuiken uit het ei, zelfstandig een weg naar buiten moet banen. Bij een moeizame baring wordt het kind aangemoedigd naar buiten te komen. Dat gebeurt door het openen van deuren, kasten en kisten en door het serveren van welriekende spijzen. Als de zware bevalling eindigt in de geboorte van een dood kind wordt dit toegeschreven aan de slechte toestand van het kind. Zo worden oorzaak en gevolg verwisseld.

De Britse vroedmeester Peter Chamberlen (1601-1683) ontwerpt de eerste verlostang. Hij houdt zijn vinding echter vele jaren angstvallig geheim. In 1670 probeert hij zijn instrument voor 10.000 daalders te verkopen aan de lijfarts van de Franse koning. Dat gaat echter niet door omdat een demonstratie bij een barende vrouw met een sterk afwijkend bekken jammerlijk mislukt en eindigt in het overlijden van moeder en kind. De verlossing heeft plaats onder een deken, die mede dient ter bescherming van de vinding van Chamberlen.

Ook de 17de-eeuwse stadsvroedmeester van Amsterdam Hendrik van Roonhuijsen (1625-1672) en zijn zoon Rogier houden de door hen ontwikkelde verlostang uit de openbaarheid.

Anatomieboek
Jan Palfijn (1650 -1730), meesterchirurgijn, lector in de ontleedkunde en chirurgie in Gent en last but not least ook vroedmeester, is de eerste die breekt met de geheimhoudingspraktijken. In 1723 reist hij naar Parijs om daar een anatomieboek te laten drukken. Bij die gelegenheid toont hij de door hem ontworpen verlostang –”de ijzeren handen”– aan de Academie van Wetenschappen te Parijs.

Het is een rechte tang met houten handvaten, zonder bekkenkromming. Het instrument bestaat uit twee losse lepels, bijeengehouden door een ketting of koord.

Het is overigens niet waarschijnlijk dat de eenvoudige verlostang van Jan Palfijn in de praktijk erg voldoet. Dat blijkt onder meer uit wat de medicus Paulus de Wind uit Middelburg schrijft over zijn stage verloskunde die hij in 1734 volgde bij vroedmeester Grégoire te Parijs. Deze beveelt het gebruik van de tang van Palfijn aan. Maar De Wind heeft zijn twijfels. De tang zou „dienstig zyn om levende Kinderen zonder kwetsen by 't hoofd af te halen, 't geen my zeer nuttig en aannemelyk voorkwam; maar ik verwonderde my, toen ik denzelven Heer Grégoir een en andermaal Kinderen met den Haak zag afhalen, in plaats van met dit heilzaam Werktuig (...).”

Een Duitse collega schrijft: „Ich habe diese Instrumente probiert, aber ohne Vorteil daraus zu haben.”

Niettemin is de tang van Palfijn een belangrijke voorloper van latere verlostangen. Dusée, volgens Paulus de Wind een bekend vroedmeester te Parijs, verlengt de lepels van de tang van Palfijn, laat ze kruisen en gebruikt een stift die de lepels op hun plaats houdt. Daarmee is het prototype totstandgekomen van alle tangen die zullen volgen.

En dat zijn er heel wat. Veel gynaecologen vinden het nodig een eigen model tang te ontwerpen. In 1884 geeft vakbroeder Chailly hierover in niet mis te verstane bewoordingen zijn mening: „Dit instrument heeft nog eene menigte andere wijzigingen ondergaan, welke ik echter met stilzwijgen voorbij ga; omdat de meeste geheel nutteloos zijn, en slechts door de ijdele begeerte ontstaan, die bijna alle verloskundigen hebben doen trachten hunnen naam aan gewaande verbeteringen te verbinden.”

Ziekenhuisbevallingen
Heden ten dage heeft de verlostang zijn waarde nog niet verloren bij moeilijk verlopende baringen. Lag het percentage vacuümextracties, waarbij het kind met een zuignap op het hoofd wordt gehaald, in 1998 op 14,6 en dat van keizersneden op 19,7, de tangverlossing was goed voor 3,2 procent van alle ziekenhuisbevallingen. Daarmee is de verlostang, zo'n 270 jaar na de dood van Jan Palfijn, nog altijd een bruikbaar instrument.

Met dank aan prof. dr. O. P. Bleker, hoogleraar gynaecologie en verloskunde aan de Universiteit van Amsterdam.