Wetenschap 14 september 1999

Anna Maria van Schurman

Door Helma Rebel-Struijk
„Wie een aangeboren verlangen naar wetenschappen en kunsten heeft, is geschikt voor wetenschappen en kunsten. Vrouwen hebben een aangeboren verlangen naar wetenschappen en kunsten. Dus.” Anna Maria van Schurman (1607-1678) windt er in haar ”Dissertatio” geen doekjes om: ook vrouwen hebben aanleg voor wetenschap en recht op onderwijs.

Noem de naam van Aletta Jacobs en veel mensen zullen haar betitelen als de eerste vrouwelijke studente van Nederland. Mis. Ze is wel de eerste vrouw die een universitaire graad behaalt, maar al tweeënhalve eeuw eerder bezet een vrouw de collegebanken. Figuurlijk gesproken, want al krijgt Anna Maria van Schurman (1607-1678) toestemming om colleges te volgen, plaatsnemen tussen mannelijke studenten is er niet bij. De lessen van de Utrechtse hoogleraar Voetius volgt ze in een nis, vanachter een gordijn.

Anna Maria, in 1607 in Keulen geboren, is in het calvinistische gezin Van Schurman de enige dochter temidden van drie zonen. Lang woont ze niet in de Duitse Domstad. Vanwege toenemende onverdraagzaamheid moet de familie er vertrekken. Als achtjarig meisje komt Anna Maria naar Utrecht, waar ze het grootste deel van haar leven door zal brengen.

Onderwijs aan meisjes is in die tijd geen gemeengoed. Anna Maria zit dan ook voor spek en bonen bij de lessen die haar oudere broers krijgen van vader Van Schurman en een huisleraar. Als ze, elf jaar oud, haar broers vóórzegt tijdens de Latijnse les, ontdekt haar vader Anne Maria's intelligentie. Sindsdien krijgt dochter Van Schurman onderwijs.

De hoogbegaafdheid van het jonge meisje blijft niet onopgemerkt. Anna Roemer Visscher, een belangrijk Nederlands dichteres, roemt in een van haar gedichten Anna Maria's kennis van Grieks en Latijn, haar schrijf-, borduur- en tekenkunst, haar zang en het bespelen van clavecimbel en luit. Ook de dichter Jacob Cats schrijft in zijn boeken over haar als een veelbelovende, talentvolle, geleerde jonge vrouw. Anna Maria van Schurmans naam raakt al in haar jonge jaren befaamd. Nog geen twintig jaar oud komt ze in aanraking met dichters als Revius, Heinsius en Huygens.

Kapsel
De komst van dominee Voetius naar Utrecht als professor in de theologie heeft grote invloed op het leven van Anna Maria. Van hem krijgt ze les in enkele Oosterse talen. Maar wat belangrijker is, door hem komt ze in aanraking met het gedachtegoed van de Nadere Reformatie. Leer en leven moeten met elkaar in overeenstemming zijn. Dat is onder andere zichtbaar aan haar 'strengere' kapsel en soxberder kleding op zelfportretten.

De filosoof Descartes, met wie ze een briefwisseling onderhoudt, vindt Anna Maria's interesse in theologie maar niets. Volgens hem is het Voetius' schuld dat ze poëzie en schilderkunst opzij schuift voor de „haarkloverijen der theologie.” Maar Voetius ziet in Anna Maria zijn eigen ideaal verwezenlijkt: godzaligheid en wetenschap onafscheidelijk verbonden. Hij geeft haar dan ook toestemming om zijn colleges te volgens. Zo wordt Anna Maria van Schurman de eerste vrouwelijke studente in Nederland.

Brieven
Briefwisselingen met geleerden uit heel Europa, de ”Republiek der Letteren”, vormen een belangrijk deel van haar bestaan. Ze schrijft niet alleen met heren, maar heeft ook met andere intelligente vrouwen contact. Haar brieven met Andreas Rivet, een Frans-gereformeerd theoloog, staan in het teken van het vraagstuk vrouwen en studie. Dit resulteert in 1641 in haar ”Dissertatio” (Verhandeling).

Geheel volgens de regels van de logica toont ze daarin aan dat vrouwen, vooral christelijke vrouwen, geschikt zijn voor de wetenschap. Opvallend is haar redeneertrant: „Alle mensen hebben recht op onderwijs. Vrouwen zijn mensen. Vrouwen hebben recht op onderwijs.” Ze stelt wel beperkingen: vrouwen kunnen en moeten alleen gaan studeren als ze een redelijk verstand hebben, geen armoede kennen, veel vrije tijd hebben, en het moet zijn ter ere van God en tot nut van andere vrouwen.

Als de geleerde Utrechtse zo'n vijftig jaar oud is, verandert haar blik op haar geliefde stad. Heeft ze in een van haar gedichten de stad nog als de godsstad Jeruzalem opgehemeld, nu krijgt ze kritiek. Tussen de duizenden naamchristenen is het aantal ware vromen nog maar op twee handen te tellen, beweert ze. Van haar broer Johan Godschalk hoort ze over Jean de Labadie, een ex-Jezuïet die overtuigd is van de noodzaak de vervallen kerk te reformeren. Het is zijn doel alleen uitverkorenen in die kerk te hebben.

Anna Maria verkoopt het huis in Utrecht en volgt De Labadie, een overgang die ze in haar autobiografie ”Eucleria” verdedigt. Na een zwerftocht door Europa komt de groep aan in het Friese Wieuwerd, waar ze de leidinggevende vrouw van de gemeente is. Haar correspondentie met geleerden en predikanten duurt ook hier voort, ze tekent, en schrijft het tweede gedeelte van haar autobiografie. In 1678 overlijdt Anna Maria.