Wetenschap 31 augustus 1999

Brandspuit

Door A. J. Coster
Vuur is een vriend. Het verwarmt de soep, het verdringt kou uit lijf en leden. De noodkreet ”brand” verandert alles. Vuur wordt een vijand. Bestrijden is het parool. Eeuwen gaat de bluswateraanvoer provisorisch met emmers. De brandspuit van Hans Hautsch (1595-1670) betekent een ommekeer op het strijdtoneel. Eindelijk is bluswerk niet bij voorbaat kansloos.

Brandbestrijding is jarenlang een vorm van burenhulp. Niet in de laatste plaats vanwege eigen lijfsbehoud. Brandemmers: dat is het. Doorgeven, snel. Toch leggen de emmers het af tegen de vuurzee. Menig huis brandt tot de grond toe af en dan doven de rode tongen vanzelf. Vóór de uitvinding van de brandspuit is het vuur de brand meester.

Hoepelsmid Hans Hautsch uit Neurenberg maakt de eerste spuit die grote branden aankan. Zijn model is echter niet uniek. Die eer komt toe aan Ktesibios uit Alexandrië, 120 v. Christus. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Vitruvius heeft de Alexandrijn een werkende waterpomp voor brandbestrijding. Deze bestaat uit twee cilinders met een zuig- en drukventiel. Zuiger omhoog betekent water aanzuigen, zuiger naar beneden is water wegpersen. Het ventiel zorgt voor de juiste stroomrichting. Het British Museum in Londen heeft een origineel bronzen exemplaar van deze zuig-perspomp.

Emmerwerk
Of Ktesibios veel branden blust, is niet bekend. De kennis over zijn pomp gaat verloren. G. J. Verburg voert in zijn boek ”In vuur en vlam” (1967) als mogelijke reden de vernietiging van de wetenschappelijke bibliotheek van Alexandrië aan. Daar heeft Ceasar geen oog voor als hij de stad belegert. Twee oorlogen in 390 en 648 maken het sloopwerk af. Burenhulp blijft emmerwerk.

Dat duurt tot 1518. De goudsmid Anton Platner maakt een brandspuit volgens het principe van Ktesibios. Bewust of niet. Neurenberg heeft de primeur: in 1602 bezit zij een spuit, voorgetrokken door een paard en bediend door twee mannen. Ondanks de lage capaciteit een goed begin.

Hans Hautsch pakt de zaken grootser aan. Hij maakt een spuit met een verwisselbaar mondstuk zodat de straal gericht kan worden zonder de pomp te verplaatsen. De constructie van de smid wordt lange tijd als de eerste brandspuit beschouwd. Misschien is bedoeld: de eerste spuit die een beetje een brand aan kan. Hautsch pompt een waterstraal die wel zo'n twintig meter ver komt.

Reservoir
Keerzijde van de capaciteit is de bediening. Om het eerste water te krijgen moeten 28 man aan de pomp. Bij verplaatsing zijn drie paarden nodig. Hautsch put zijn water uit een reservoir onder de pomp. Deze buffer moet nog met emmers gevuld worden.

Nadeel van de spuit van Hautsch is de onderbroken straal. Immers: op het moment dat de zuiger stilstaat en gaat persen ontstaat een dood moment. Pas in 1664 wordt (Nederlands) octrooi verleend voor een spuit die „water geduerich sonder enige horten (...) met een eenparige strael bracht verre boven het dack van de hoochste Brouwerije deses lands.” De bouwers –Pieck, Pomp en Van der Veer– maken een windketel op de brandspuit. De luchtdruk in de ketel zorgt op de dode momenten eventjes voor de druk in de spuitmond.

Dan kijkt de Nederlander Jan van der Heyden om de hoek. In 1671 heeft hij een oplossing voor het vullen van het reservoir onder de brandspuit: de slangpomp. Dit is een aparte pomp die water uit de gracht haalt en naar de spuitkop brengt.

Voortbordurend op dit idee komt hij tot zijn grootste doorbraak op brandgebied. Van der Heyden monteert niet alleen een slang uit de gracht náár de spuitpomp, maar ook één ervandáán. Het is april 1673, de slangenspuit is geboren. Nu kan de spuitpomp verder bij de brand vandaan staan, terwijl het vuur van veel dichterbij bestreden kan worden. De mens heeft nu echt kans de brand meester te worden.