Gezondheid 27 juli 1999

Bloedsomloop

Door Helma Rebel-Struijk
De bloedsomloop: voor veel scholieren een verschrikking. Het ingewikkelde net met 'rode' en 'blauwe' bloedvaten laat zich niet makkelijk doorgronden. De kennis daarover is nog niet eens zo oud. Pas in de zeventiende eeuw doet het idee opgang dat het hart de motor van de bloedsomloop is.

„De gewoonte of de eens aangenome leer, diep wortel geschoten hebbende, schijnt in een tweede natuur te veranderen”, verzucht William Harvey begin zeventiende eeuw. De Britse arts beseft dat collega-medici zijn nieuwe ideeën over de bloedsomloop niet zonder slag of stoot zullen aanvaarden en dat hij veel vijanden zal krijgen.

De dan gangbare leer over de bloedsomloop heeft inmiddels tijd genoeg gehad om diep wortel te schieten. Medici grijpen terug op de ideeën van Claudius Galenus, een geneesheer uit de tweede eeuw na Christus. Volgens zijn opvatting ontspringen de aders in de lever. Daar stroomt het uit darmsappen gevormde bloed de aders in. Het bloed zou zich in de aders heen en weer bewegen zoals de zee bij eb en vloed. In het hart vermengt lucht uit de longen zich met bloed, de ontspanning –en niet de samentrekking– van het hart zorgt voor de voortstuwing van het opbruisende bloed in de slagaderen.

Als in de zestiende eeuw de anatomische kennis van het hart toeneemt, komt bij sommige anatomen de gedachte op van een kringloop. Fabricius ab Aquapendente, een zeer gewaardeerd wetenschapper in die tijd, is bijzonder geïnteresseerd in de opbouw van de aderen. Hij is de eerste die de kleppen in de aderen beschrijft; hun functie is hem echter nog onduidelijk.

Doctor medicinae
Harvey, in 1578 in het Britse Folkstone geboren, zit in het Italiaanse Padua onder het gehoor van Fabricius. Na zijn opleiding geneeskunde aan de Universiteit van Cambridge was Harvey in 1600 naar Padua vertrokken om daar aan de universiteit zijn studie af te ronden. Padua is in die tijd het belangrijkste medische opleidingscentrum in West-Europa.

Als Harvey twee jaar later terugkeert naar Engeland als ”doctor medicinae” vestigt hij zich als arts in Londen. Daar trouwt hij met Elizabeth Browne, de dochter van een van de artsen van de koning. Hij wordt lijfarts aan het hof van James I en van zijn opvolger koning Charles I.

Belangrijk is de benoeming van Harvey tot ”Lumlerian lecturer” in de anatomie en chirurgie, in 1615. In die functie moet hij een keer per jaar een openbare anatomische demonstratie geven gedurende vijf dagen. Hij geeft deze colleges veertig jaar, en krijgt zo de gelegenheid om de kennis die hij met zijn anatomische experimenten verwerft, door te geven.

Rekensommetjes
Niet alleen zijn snijproeven –op van de koning gekregen dieren en op mensen– maar ook simpele rekensommetjes geven de Britse arts het inzicht dat de theorie van Galenus niet kan kloppen.

Uitgaande van een geschatte inhoud van het hart, rekent hij uit dat het per halfuur een volume bloed rondpompt van meer dan het lichaamsgewicht. Dus moet Harvey wel concluderen dat bloed niet steeds opnieuw vanuit het voedsel wordt aangemaakt, maar dat dezelfde hoeveelheid bloed rondstroomt in het lichaam. De gedachte van een bloedcirculatie met het hart als centrale pomp is revolutionair, maar al in 1616 geeft hij dit idee mee aan zijn studenten.

Het duurt echter nog twaalf jaar voor hij zijn theorie uiteenzet in zijn eerste boek, ”Een anatomische studie van de beweging van hart en bloed in dieren”, een beschrijving van de grote bloedsomloop. Voorzichtigheidshalve laat hij het werk in Duitsland uitkomen. Zijn publicatie ontketent een ware storm. Voor- en tegenstanders klimmen in de pen. Harveys geneeskundige praktijk loopt achteruit.

Steun krijgt hij van de Leidse hoogleraar Jan de Wale, die de nieuwe theorie met eigen experimenten onderbouwt. Ook René Descartes geeft blijk van zijn geloof in de bloedcirculatie. Een Parijse hoogleraar in de anatomie, Jean Riolan, valt Harveys standpunt echter aan. Maar rond 1650 erkennen steeds meer medici de juistheid van de theorie van de bloedsomloop. Daardoor wordt Harvey al in zijn eigen tijd als leider in zijn vakgebied beschouwd, en wordt hij nu wel omschreven als de belangrijkste arts uit de zeventiende eeuw.