Uitvindingen 23 februari 1999

Spinnewiel

Door Jeannette Donkersteeg
Op de grote, stille heide dwaalde de herder indertijd niet slechts eenzaam rond om alleen maar van het landschap te genieten. Het ging hem vooral om die witte wol van z'n kudde. Wat zouden hij en zijn tijdgenoten daarmee gedaan hebben, zonder spinnewiel...

Zolang losse vezels nauwelijks verband met elkaar hebben, kun je er weinig mee beginnen. „Daarom gingen mensen eeuwen geleden experimenteren met technieken als vlechten en weven”, vertelt Betsie Wolsink uit Zelhem, medeorganisator van de Nationale Kampioenschappen Wolspinnen. „Allerlei materialen –twijgen bijvoorbeeld– maakten ze op die manier veel sterker.” De vezels van wol kun je echter moeilijk weven of vlechten; die moeten –simpel gezegd– in elkaar gedraaid worden. Volgens ”Het grote spinboek” van Mirjam Mertens kwam men daar zo'n 50 eeuwen geleden achter.

Aanvankelijk gebruikten onze verre voorvaders bij dat ”in elkaar draaien” een rond houtje. Daaromheen wonden ze met een paar grote slagen een pluk voorbewerkte (dat wil zeggen gekamde en gewassen) wol. Als ze met hun ene hand het stokje over hun bovenbeen rolden, terwijl de andere hand plukjes wol aanvoerde, waren ze aan het spinnen.

Van constant draaien was op die manier echter nog geen sprake. Dat hadden de spinners zo rond het einde van de 14e eeuw ook in de gaten. Ze bouwden de spinstok om tot het zogeheten spindel: een spinstok met een wiel, dat ze met de hand aanslingerden. Later kwam er bovendien een klos bij, waar de gesponnen wol omheen werd gewonden.

Weinig kilometers
De bakermat van dit spindel ligt hoogstwaarschijnlijk in de oude Aziatische culturen. In China zou zich een schilderij van een spinnewiel bevinden, dat reeds in 1035 is gemaakt. Andere bronnen vermoeden dat het spinnewiel in India is uitgevonden. Vast staat dat de ontstaansgeschiedenis nogal vaag is.

In elk geval zal het apparaat ons continent pas in de Middeleeuwen bereikt hebben. Uit oude gildedocumenten van Speyer blijkt dat in 1298 het handrad in Europa was doorgedrongen. Betsie Wolsink: „Veel waardering genoot het spindel niet. Spinners hadden er letterlijk de handen vol aan. Ze konden er bovendien nog steeds niet veel kilometers mee maken.” Vandaar dat de volgende stap die naar het trapspinnewiel was. Hoewel dat de wolproductie versnelde, bleef het spinnen voornamelijk een binnenshuisgebeuren. Moeder de (arbeiders)vrouw en Neeltje de dienstbode lieten in de avonduren het wiel snorren. Van grootschalige industrie was nog steeds geen sprake.

Machines
In Europa dateert de oudst bekende prent van het spinnewiel uit de 15e eeuw. Tekenaar ervan is maar liefst de grote Leonardo da Vinci. Volgens Betsie Wolsink duurde het vervolgens tot het midden van de 18e eeuw voordat er op dit gebied nieuwe uitvindingen werden gedaan. „Doordat de behoefte aan meer wol in minder tijd groter werd, vond James Hargreaves anno 1764 in Engeland de ”Spinning Jenny” uit. Daar konden in plaats van één klos verschillende klossen op staan. Overigens werd dit spinnewiel wel weer met de hand aangedreven. De Spinning Jenny is de voorloper van de machines die niet zo heel lang daarna in de fabrieken terechtkwamen. De massaproductie werd toen een feit.”

Bij het naderen van het nieuwe millennium heeft het spinnewiel in de westerse wereld geen industrieel belang meer. Een kleine groep Europeanen houdt de techniek echter als ontspannende hobby nog steeds in ere. Nederland kent zelfs de jaarlijkse Nationale Kampioenschappen Wolspinnen en de Duitser Peter Both bouwde enkele jaren geleden het kleinste spinnewiel ter wereld. Het heeft een diameter van 1,2 cm. Goed garen valt daar vast niet mee te spinnen.