Uitvindingen 26 januari 1999

Ploeg en gareel

Door Helma Rebel-Struijk
Nederland vanuit de lucht. Langgerekte akkers bepalen het beeld. Als niet eeuwen geleden iemand op het idee was gekomen de ploeg te voorzien van wielen, was Holland van bovenaf gezien geen lappendeken maar een dambord.

Het is eind 10e eeuw als de ploeg in West-Europa een belangrijke ontwikkeling meemaakt. De ploeg, wel het belangrijkste werktuig in de landbouw genoemd, is op zich veel ouder. In de prehistorie werd de grond bewerkt met een ploegstok. De eerste ploegen waren waarschijnlijk ploegstokken met een steel om te duwen of te trekken.

Ook in de Bijbel lezen we over het landbouwwerktuig. Zo werd Elisa tot het profetenambt geroepen terwijl hij met zijn runderen aan het ploegen was. In de Romeinse tijd gebruikten de boeren ook ossen om hun lichte ploegen zonder wielen te laten trekken. Deze ploegen waren geschikt om de bovenste laag grond van de landen rond de Middellandse Zee te bewerken. De rijke, zware grond van de noordelijker gelegen landen konden ze echter niet aan.

De ploeg met wielen, eerst door ossen en later door paarden getrokken, zorgde eind 10e eeuw voor een agrarische revolutie. De landbouw verspreidde zich over de noordelijke delen van Europa. Waar deze ploeg vandaan kwam, is niet precies bekend. Het nieuwe model had een ploegijzer dat de voren in de grond trok, en een blad waarmee de aarde werd omgekeerd. Doordat deze ploeg diepere voren trok, was het niet meer nodig om kruislings te ploegen zoals dat eerder gebeurde. Een boer moest dan tweemaal over zijn land heen; hij trok de tweede reeks voren haaks op de eerste. Daarom hadden de meeste akkers een min of meer vierkante vorm. Na de opkomst van de ploeg met wielen werd de beschikbare grond opgedeeld in lange repen.

Coöperatie
De nieuwe ploeg sneed diep en was dus zwaar voor een os. Aangezien geen enkele boer het zich kon veroorloven om vier of zelfs acht dieren te houden, gingen de landbouwers hun ossen gezamenlijk gebruiken. De coöperatie was geboren. Paarden waren nog niet erg in zwang. Dat zou ook niet zo effectief zijn, want de dieren konden nauwelijks presteren met het juk zoals dat door de ossen werd gedragen. Zo'n juk rust op de schoft van het trekdier, met aan beide uiteinden twee banden. Eén ervan diende als buikriem; de ander liep om de hals. De halsband drukte daarbij op de luchtpijp van het dier, zodat het niet hard kon trekken.

Een grote verbetering was dan ook het gareel. Dit tuig werd rond het begin van de 10e eeuw ingevoerd, waarschijnlijk vanuit China, en had in de 12e eeuw heel Europa veroverd. Het met kussens bekleedde gareel drukte op de schouders, zodat het trekdier heel zijn gewicht in de strijd kon gooien zonder in ademnood te komen.

Veel kleine boeren bleven echter ossen gebruiken, die goedkoper in aanschaf en verzorging waren. Heeft een os genoeg aan hooi en stro, een paard heeft graan nodig, wat ook op het menu van zijn baas staat. Toch bleek op den duur dat het paard zichzelf 'terugverdiende', en het edele dier verdrong de os.

Zelfslijpend
Ploegmakers pasten de ploeg in de loop van de tijd voortdurend aan. Belangrijk is het werk van de Engelsman Robert Ransome, die in 1785 patent kreeg op zijn ontwerp van een gietijzeren ploegschaar, en in 1803 voor een zelfslijpend model. Ook ontwierp hij een ploeg met onderdelen die indien nodig op het veld vervangen konden worden.

Toen de kolonisten in de Verenigde Staten optrokken richting het westen, kregen ze problemen met hun gietijzeren ploegen, die niet bestand waren tegen de zwarte prairiegronden. Het was de smid en ploegmaker John Deere die een nieuw model ploeg ontwierp van staal. Ploegschaar, kouter –een mes of schijf die de grond verticaal lossnijdt– en blad vormden één geheel. Zijn ploeg was niet alleen in staat de harde prairiegronden te bewerken, er bleek ook nog eens minder kracht nodig om het werktuig door de grond te trekken.

Nog steeds gebruiken boeren door paarden of muildieren getrokken ploegen. In de westerse cultuur heeft de tractor het trekdier echter vervangen. Door de veel grotere trekkracht zijn de ploegen ook groter; het moderne landbouwwerktuig heeft meestal tot vijf ploegijzers en een omkeerinrichting zodat de tractor de akker vanaf twee zijden kan bewerken, de zogenaamde wentelploeg.