BloedgroepenDoor W. van Hengel De in Wenen bekende journalist en jurist Leopold Landsteiner en zijn vrouw Fanny Hess hebben bij de geboorte van hun zoontje Karl niet kunnen bevroeden dat hij ooit de Nobelprijs voor medicijnen zou krijgen. Karl krijgt de prijs voor zijn ontdekking van de bloedgroepen in 1900, precies honderd jaar geleden.
De kleine Karl komt ter wereld op 14 juni 1868 in Wenen. Zijn vader heeft hij nauwelijks gekend, want deze overlijdt reeds in 1874. Karl wordt opgevoed door zijn moeder. Al snel blijkt op school dat hij een begaafde leerling is. Na de middelbare school volgt een medicijnenstudie aan de Universiteit van Wenen, waar hij in 1891 zijn artsenbul ontvangt. De jaren daarna verdiept hij zich in de chemie. In 1896 krijgt Landsteiner een baan in het Instituut voor Hygiëne in Wenen. Twee jaar later al volgt de overstap naar de Universiteit van Wenen waar hij assistent wordt op de faculteit pathologische anatomie. Daar heeft belangwekkend speurwerk plaats naar de oorzaken van ziekten. Zo worden in die tijd door collega's de verwekkers van hersenvlies- en longontsteking geïdentificeerd. Polio Landsteiner doet onder meer onderzoek naar polio en bewijst dat de ziekte overdraagbaar is door zenuwweefsel van overleden kinderen in te spuiten bij apen die vervolgens ook polio ontwikkelen. Ook weet hij, samen met een Franse bacterioloog, het poliovirus te isoleren. Verder doet Landsteiner onderzoek naar bloedgroepen. Dat leidt in 1900 tot de ontdekking van de drie bloedgroepen A, B, 0 (nul) en later nog van de vierde bloedgroep AB. Bloedtransfusies waren in die tijd een hachelijke onderneming omdat de combinatie van verschillende bloedgroepen bij de ontvangers leidde tot massale afbraak van de rode bloedcellen, bloedklontering, geelzucht en in een op de drie gevallen zelfs de dood van de patiënt. Toch wordt de ontdekking van Landsteiner in die dagen niet als een doorbraak gezien. De Duitse wetenschappelijke pers besteedt er zelfs nauwelijks aandacht aan. Totdat Landsteiner in 1909 aantoont dat bloedtransfusies bij personen met dezelfde bloedgroep zonder problemen kan plaatshebben. Het duurt echter tot na de Eerste Wereldoorlog voordat donorbloed standaard wordt gekruist met het bloed van de ontvanger. Erkenning Pas later krijgt het werk van Landsteiner de erkenning die het verdient. Dat gebeurt in de jaren twintig nadat hij Oostenrijk heeft verlaten omdat de Universiteit in Wenen hem geen goede laboratoriumfaciliteiten kan bieden. Hij vestigt zich in 1919 in Nederland, waar hij drie jaar werkt in het kleine rooms-katholieke ziekenhuis in Den Haag. Als hij een baan als hoogleraar krijgt aangeboden in het befaamde Rockefeller instituut voor medisch onderzoek in New York, emigreert Landsteiner met zijn gezin naar de VS. In die tijd wordt hij beschouwd als de onbetwiste autoriteit als het gaat om de kennis van bloedgroepen. In 1930 volgt de kroon op zijn werk als Landsteiner, dertig jaar na zijn ontdekking van de bloedgroepen, daarvoor de Nobelprijs ontvangt. Nog in 1940, drie jaar voor zijn dood, ontdekt hij de rhesusfactor. Degenen die rhesuspositief zijn (84 procent van de bevolking) dragen een bepaald stofje (antigeen) op de buitenkant van de rode bloedcellen, in tegenstelling tot rhesusnegatieve personen. Zij mogen geen rhesuspositief bloed ontvangen omdat ze daartegen sterke antistoffen maken. Hetzelfde probleem speelt bij rhesusnegatieve moeders die een rhesuspositieve baby krijgen. Een volgende rhesuspositieve baby krijgt dan te maken met een moeder die antistoffen heeft tegen het bloed van haar eigen kind. Dat leidde vroeger niet zelden tot het overlijden van de pasgeborene. Daarom krijgen alle rhesusnegatieve zwangeren tegenwoordig een injectie die de vorming van deze antistoffen moet tegengaan. De onvermoeibare Landsteiner sterft 'in het harnas'. Terwijl hij op 24 juni 1943 met een pipet in zijn hand staat, krijgt hij in zijn laboratorium een hartaanval, waaraan hij twee dagen later overlijdt. |