Gezondheid | 18 januari 2000 |
Het kunstgebitDoor W. van Hengel Washington behoort tot de welgestelde voorhoede van Amerikanen die al aan het eind van de achttiende eeuw een kunstgebit dragen. Een voorrecht dat slechts is weggelegd voor de rijken. Armere tijdgenoten gaan na een trekpartij verder tandeloos door het leven. Veel plezier heeft de voormalige planter niet van zijn kunstgebit. Dat valt niet alleen af te leiden van het 1-dollarbiljet, maar ook van diverse staatsiefoto's. Aan zijn beeltenis met de enigszins verkrampte mond is te zien dat het kunstgebit hem bar slecht past. En dat is geen wonder. De tandheelkundigen maken in die tijd geen afdrukken van de tandeloze kaak en snijden de gebitten min of meer op maat. Die techniek is echter weinig nauwkeurig, met als gevolg slecht passende en pijn veroorzakende gebitten. Rond het jaar 1850 mogen de patiënten gaan happen in was of gips. De positieve mal biedt de gebittenmakers een beter beeld van de mondmaten. Bot of ivoor Dat kan van ouderen in die tijd vaak niet meer gezegd worden. Door onvoldoende mondhygiëne hebben zij doorgaans een slecht gebit. Tandartsen die gaatjes kunnen vullen, bestaan nog niet. Wel zijn er rondtrekkende lieden die tandsteen verwijderen en die tevens beschikken over een tandsleutel. Deze is voorzien van een klauw die om een pijnlijke tand of kies wordt gelegd. Vervolgens verwijderen de 'deskundigen', zonder verdoving, met een draaiende beweging het pijnlijke element. De patiënt moet geheel of gedeeltelijk tandeloos verder door het leven. Franse tandarts Een grote sprong voorwaarts is rond 1850 de uitvinding van het vulcanisatieproces door Charles Goodyear. Hij verhit natuurrubber met zwavel, waardoor het rubber harder en sterker wordt maar tevens elastisch blijft. Al snel is het nieuwe donkerrode materiaal (caoutchouc) in gebruik voor de massaproductie van gebitsprothesen, waardoor kunstgebitten voor iedereen beschikbaar komen. De rubber gebitsprothesen blijven in zwang tot ongeveer 1940. Daarna komen moderne kunststoffen (polymeren) op de markt die een beter alternatief vormen. Met dank aan dr. J. D. de Stoppelaar, conservator van de collectie tandheelkunde van het Universiteitsmuseum van de Universiteit Utrecht. |