Hongaars dorp stelt houten huisjes voor toeristen open
Een pizzabodem in HollókóDoor P. J. Vergunst De felrode achterlichten van de Trabant verdwijnen om de hoek van de kerk van Hollókó. Puffend rijdt het ronkende autootje over de straten van Hongarijes enige beschermde dorp. Ik heb het gevoel te midden van een decor uit een andere tijd te lopen. De grote kasseien op de straten van Hollókó doen aan Noord-Franse wegen denken. Onze chauffeur hobbelt naar zijn bus beneden en stopt voor het huisje waarin ik vannacht in een soort kraambed slaap. Sinds 1980 zijn deze houten huisjes, een enkele uitgezonderd, niet meer bewoond. Ouden van dagen vertrokken of stierven, hun kinderen vonden in Hollókó geen werk en de markante woningen waren zonder toekomst als de gemeenteraad ze niet opgekocht zou hebben. Nu dienen de huisjes als onderkomen voor toeristen. Aan de buitenkant mag er niets aan verspijkerd worden, want Hollókó is als enige dorp in zijn geheel door Unesco beschermd. Zure room Al loopt de klok naar negen uur, de vrouwen van Hollókó verwachten ons nog. In een grote oven naast het dorpshuis liggen kolen sinds twee uur te smeulen. Als ze uit de warme oven geveegd zijn, nemen dunne reepjes deeg hun plek in. Twee vrouwen bedienen met een lange stok de oven, beiden in klederdracht. Op hun witte kanten blouse dragen ze een groen-paarse spencer. Over een witte maillot een breed uitwaaierende rok, die net op de knie valt. Wie getrouwd is, mag een witte muts op het hoofd zetten. Ik sta erbij als de koek, net uit de oven, met olie ingesmeerd en met knoflookpoeder bestrooid wordt. De lángos kan gegeten worden. Noem het een goedsmakende pizzabodem, zegt een Hongaarse. Een halfuur later ligt er een lángos met zure room en geraspte kaas op m'n bord in het plaatselijke eethuis Vár Etterem. Hollókó, honderd kilometer ten oosten van Boedapest, weet van gastvrijheid. Steenkoolmijnen In de jaren zestig telde het Hongaarse dorp achthonderd inwoners, nu nog 420. De groei van het dorp was aanvankelijk te danken aan de steenkoolindustrie. Na de val van het communisme werden de mijnen echter gesloten en werd het gebied geplaagd door een relatief hoge werkloosheid. Het was de Hungarian Board for Artistic Monuments die ruim dertig jaar geleden het bijzondere karakter van Hollókó en zijn middeleeuwse dorpskern onderkende, ondanks de diverse branden die het dorp te pakken hadden genomen. Een bezoek van een Unesco-delegatie bracht geen discussie met zich mee. Ieder was het erover eens dat dit dorp bewaard moest blijven en als geheel beschermd moest worden. Waarom? Omdat Hollókó geen antieke nederzetting is, geen museumdorp waar de mensen tussen negen en zes uur verblijven, maar omdat het als dorp functioneert! Mensen verrichten er ambachtelijke arbeid. Unesco houdt vanwege de beschermde status van dit stukje levende Hongaarse historie de vinger aan de pols. Wie zijn huis wil verven, moet toestemming hebben. Niks geen dakkapelletje zetten of keuken uitbouwen. En geldelijke support is er voor de Hongaren niet bij. Toch: wie op de Unesco-lijst staat, kan met ere toeristen uitnodigen. En die zijn in Hollókó bijzonder welkom sinds de industrie zich terugtrok. Terwijl de landbouw gezien de matige kwaliteit van de bodem slechts voor de eigen tafel levert. Brandewijn Zes dochters van Hongarije, allen al boven middelbare leeftijd, zingen de volgende morgen op het balkon van het dorpshuis een liefdeslied. Met een glaasje abrikozenbrandewijn in de hand luisteren we naar de weemoedige tonen. De witte maillot komt boven de zwarte, glimmende laarzen uit. Het zwarte schort is vol van bloemmotieven. De kleuren op de hoed worden donkerder, naarmate de draagster ouder wordt. De rokken, net op de knie, zijn strak gesteven. Jonge meisjes hebben er bij sommige gelegenheden wel vijftien over elkaar. De klederdracht wordt in Hollókó, behalve voor de toerist, feitelijk alleen nog uit de kast gehaald voor de dorpsfeesten. Na een demonstratie achter het spinnewiel de plaats waar oudere vrouwen aan de meisjes verhalen vertelden, terwijl jongens vanaf een zekere leeftijd door de ruiten gluurden klinken opnieuw Hongaarse volksliederen over de straten van Hollókó. De zes vrouwen hebben de arm om elkaars middel. Terwijl ik denk over hun wellicht niet gemakkelijke leven van de afgelopen decennia, maakt een van hen een vuurtje van hout en kranten. De gepofte maïs wordt boven de vlam gehouden, waarna ons de warme popcorn wordt uitgereikt. Feestelijk! Houtbewerker Toeristen kunnen in de oude kern van dit Palotzendorp (de Palotzen zijn een volk van dialect sprekende Hongaren) diverse ambachten bekijken. Er is een post-, een folklore- en een natuurmuseum. De witgepleisterde huisjes van de autochtonen met hun miniem kleine ramen en leistenen pannen zonder dakgoot zijn vrijwel alle de moeite waard. Jaarlijks komen hier dan ook tussen de 200 en 300 groepen van ongeveer twintig mensen. Gezien de kwaliteit van de accommodatie is er momenteel voor ongeveer tien mensen logies mogelijk. In de zomer kunnen er ongeveer tachtig mensen in de huisjes van Hollókó hun vakantie doorbrengen: voor vier personen moet zo'n 90 gulden per nacht betaald worden. Ferenc Kelemen oogt ondanks zijn 71 jaar als een vitale man. De houtbewerker vertelt dat rust en geduld aan de basis liggen van al zijn handwerk: een houten spiegel, een apart peper- en zoutstel, een eekhoorn enzovoorts. In de afgelopen veertig jaar hebben 260.000 bezoekers zijn werkplaats aan de Sandor Petöfistraat bezocht. Op jongeren heeft hij zijn vakmanschap overgebracht. Kelemen is blij met de toeristen die de afgelopen vijf jaar in grotere aantallen zijn dorp bezochten. Minder enthousiast is hij over zijn landgenoten, die voor oude ambachten weinig waardering opbrengen. Waaruit hij dat afleidt? Anders geef je iemand toch geen pensioen van 280 gulden per maand! Toerisme naar Hongarije blijft nodig! Informatie over Hollókó en omgeving: Hongaars verkeersbureau, 070-3209092. |