Gods gangen der eeuwen

...de gangen der eeuw zijn Zijne.
Habakuk 3:6

Slechts enkele dagen scheiden ons nog van het einde van het jaar en van het begin van een nieuwe eeuw. Is het hard gegaan dit jaar? Is het voor u snel voorbij? Er is wel eens gezegd en geschreven: „Een mens telt bij jaren, handelt bij maanden, rekent bij dagen en leeft bij momenten.” Wie van ons kan dat ontkennen? Wie van ons geldt dit gezegde niet? En meer dan ooit spreekt ons daarvan de Oudejaarsdag en -avond. Over een enkele dag wordt de laatste bladzijde van het millenniumjaarboek omgeslagen. Het is onherroepelijk voorbij, al gaat er nog zo veel van dat oude jaar met ons mee het nieuwe in.
„Uren, dagen, maanden, jaren
Vliegen als een schaduw heen...”
Zo is het bij de mens, niemand uitgezonderd. Maar... hoe is het bij God? Geheel anders! Hij telt bij eeuwen, ja bij der eeuwen eeuwigheden.

De woorden boven deze laatste overdenking in het jaar 2000 zijn gekozen uit het gebed van Habakuk en zijn afgeleid van een woord dat betekent „omhelzen.” Habakuk kan hebben geleefd en opgetreden als profeet omstreeks 618 voor Christus. Mogelijk zinspeelt hij op de reformatie van de vrome koning Josia en maakt hij melding van de macht van Babel die zijn volk zal tuchtigen.
Het derde hoofdstuk van zijn profetie heeft de vorm van een gebed, maar is veel meer een profetie die boodschapt dat God in aantocht is om Zijn oordelen over de volkeren te volvoeren, en om Zijn volk Israël te verlossen. Habakuk ziet Hem komen onder majestueuze verschijnselen en met adembenemende gebeurtenissen. Van wereldwijde betekenis is Zijn komst. De Godsman tekent de uitwerking van Zijn verschijning op de meest vaste onderdelen van en in de schepping, de hemelhoge bergen en de eeuwenoude heuvels. Zij moeten voor Hem onderdoen.
Wanneer de profeet dit alles aanschouwt, belijdt hij: „...de gangen der eeuw zijn Zijne.”
In tegenstelling tot de tijdelijkheid van de machtigste sterkten in de schepping staat de eeuwige standvastigheid en onveranderlijkheid van de Schepper.

Er is sprake van „de gangen.” God zit niet stil, maar is voortdurend bezig. David zingt in Psalm 68: „O, God! zij hebben Uw gangen gezien, de gangen van mijn God en Koning in het heiligdom.” Triomferend, na Zijn vijanden te hebben verslagen, treedt Hij voort naar en in het heiligdom op Sion. Heerlijk om van die gangen getuige te mogen zijn!
Weet u ook van Gods gangen af, in de wereldgeschiedenis, met Zijn volk, maar ook met u en in uw eigen leven? Zijn die ook in het afgelopen jaar u bekend geworden? Maar Habakuk belijdt dat „de gangen der eeuw de Zijne zijn.” Hij ziet in en door de eeuwen heen de sporen van Zijn werkzaamheid oplichten. Altijd weer was en is Hij er op het juiste moment. Hij bevestigt Zijn gerechtigheid op de gehele aarde, waar dan ook maar en wanneer dan ook maar. Soeverein regeert Hij en handelt Hij.

De jacht en de snelheid van al wat gebeurt en waarmee ieder maar voortjakkert op de weg, benauwt ons hier beneden steeds meer. En nog veel meer dan in bijbelse tijden, toen ook al geklaagd werd dat „alles als een schaduw voorbijgaat en wij daarheen vliegen”, is het levenstempo opgeschroefd. Wat is hier blijvend beneden? Behalve dat ons die vaart van allen en van alles benauwt, weten we ons er ook schuldig aan en onder? Ook wij zelf blijven niet! Wij gaan hiervandaan en het leven ontglipt ons, omdat we ons hebben gescheiden van de eeuwige God. Daalde de eeuwige God tot ons neer in de tijd? Zocht Hij ons op in Zijn zondaarsliefde in onze verlorenheid en doodsnood? Werd in „het dodelijk tijdsgewricht” Christus ons geopenbaard uit de Schriften en door Gods Geest als onze Redder tot eeuwige zaligheid? Ja? Dan kwam, om zo te zeggen, bij ons de eeuwigheid in de tijd. Hoe klein en hoe diep afhankelijk van Hem worden we dan. En steeds zet Hij ons weer neer op onze plek, waar we horen, waar Hij ons zo graag ziet.

Maar dan geeft Hij ook zicht op Zijn gangen door de eeuwen heen en uitzicht op deze eeuwige God en op Zijn stad, ter woning van Zijn volk bereid. Daar tikt geen klok meer. Daar rennen de maanden niet meer achter elkaar aan. Daar zijn geen jaren meer die voorbijgaan. Daar is maar één grote dag, de dag van Zijn eeuwig welbehagen, de dag van het onvergankelijk Nieuwe Jaar. Daar zullen Zijn kinderen eeuwig met Hem zijn en wandelen in de nimmer eindigende gangen der eeuwen, die van Hem, maar dan ook van Zijn volk zijn.

Ds. W. Chr. Hovius

Terug naar hoofdpagina

Terug naar intropagina

Naar boven