„Er kroop een enorme vuurbal op me af”

De verwoestende klap, rondvliegende brokken beton, radeloze moeders op zoek naar hun kinderen. Hendrik Douwsma (66) stond op 13 mei 2000 op een steenworp afstand van de afgrijselijke explosie in Enschede.

Door J. Visscher

De ramp blijft rondmalen. Op sommige momenten tijdens het gesprek in een flat in Enschede schieten Hendrik en zijn vrouw Hennie (64) de tranen in de ogen.
Hendrik Douwsma: „Samen met m’n vrouw zat ik die warme zaterdagmiddag op de achterstraat; we woonden een paar honderd meter van de vuurwerk-opslagplaats. Om een uur of drie steeg er een zwarte rookwolk op. Ik dacht dat er een vliegtuig was neergestort. We vluchtten de schuur in. Even later zagen we vuurwerk omhoogschieten. Ik dacht nog: „Geintje, laten ze dat ’s nachts doen.” Wij wisten niet dat er een vuurwerkopslagplaats in de wijk stond.
Om kwart over drie besloot ik bij de brand te gaan kijken, nieuwsgierig als ik ben. Ik zag de koster van onze kerk staan. Met hem maakte ik een praatje. We stonden ongeveer op 50 meter afstand van de bunkers bij Fireworks.
Opeens vloog er enorm veel vuurwerk de lucht in. Verschrikkelijk. We stopten de vingers in de oren. Met een man of vijf zijn we weggevlucht naar een inham bij fabriekscomplex Thole, even verderop. Toen kwam de eerste klap. Dat was een enorme herrie, maar de klap was nog aan te horen.”

Gordijnen
Druk gebarend: „Na ongeveer een minuut, even na half vier, kwam de tweede klap. Onvoorstelbaar, onvoorstelbaar. Op zo’n moment denk je: „Het is gebeurd. Alles stort in.” Er kroop een enorme vuurbal op me af. Gelukkig schoot die vuurzee omhoog. Ik zag brokken beton en takken voorbijvliegen. Zjoeff. Ik weet nog niet hoe ik me toen voelde. Ik zat onder de blauwe plekken, op m’n kin, op m’n benen, overal. Hoe dat gekomen is, ik weet het niet.”
Te midden van de chaos spoedde Douwsma zich naar zijn huis. „Overal zag ik dakpannen op straat liggen. De gordijnen wapperden uit de ramen. Heel raar. Bij ons huis liep ik eerst naar een garage. De deur was verbogen. Ik realiseerde me ineens: Je hebt ook nog een vrouw. Die stond in de kamer. Ze zat onder het bloed.”

Handdoek
Hennie Douwsma, geëmotioneerd: „Ik heb volgens mij midden in een luchtdrukgolf gezeten. Whhooeeem! Het raam van de achterdeur vloog eruit. Het voordeurraam klapte tegen een muur kapot. Ik stond op een gegeven moment in de wc. Ik dacht: Wat doe ik hier eigenlijk? Ik zat onder het bloed. Ik heb een handdoek natgemaakt en mijn gezicht gedept. Ik ben wonderlijk gespaard. Ik heb toen eerst in de kamer God gedankt. „Dank u, God, dat we er nog zijn.””
Een brandweerman sommeerde de Douwsma’s hun huis uit te vluchten, op grotere afstand van de vuurwerkfabriek. Hendrik Douwsma: „Wij zijn naar onze kerk tegenover ons huis gevlucht, de vrijgemaakte Noorderkerk aan de Lasondersingel. Daar hadden we bescherming van dikke muren.”
Na een halfuur moesten ze de kerk uit. De vrees bestond dat de nabijgelegen Grolsch-fabriek, waar ammoniak lag opgeslagen, zou ontploffen. Douwsma, aangeslagen: „Die tocht was vreselijk. Ik was echt bang. Ik moest denken aan vluchtelingen in Vietnam. Massa’s mensen renden door de straten. Onthutsend. Moeders wilden terug om hun kinderen te zoeken. Die radeloze moeders, dat vond ik nog het ergste. Echt heel erg. Erger dan de klap zelf. Ik kan er eigenlijk niet over praten. Dat beeld staat op mijn netvlies gebrand.”

Winkelwagentjes
Het huis van de Douwsma’s is rijp voor de sloop. De eerste twee weken na de ramp vonden ze onderdak bij een zwager. Daarna konden ze terecht in een flat, zeven hoog. Binnenkort verhuizen ze naar een andere woning.
Driemaal hebben de Douwsma’s hun verwoeste huis bezocht. „De eerste keer werden we met busjes gebracht. We kregen een asbestwerend pak aan en mondkapjes voor. Het was snikheet. Ik herkende sommige straten niet meer. Hier en daar zagen we winkelwagentjes en fietsen liggen.
We stonden als verdwaasd in ons huis. Een stuk beton is door het dak geslagen. Er zat een gat in van twee bij twee. We zijn allerlei dingen kwijtgeraakt. Onze twee orgels, een nieuwe werkbank, kasten met kleren, noem maar op.”

Zingen
De ramp beheerst nog steeds het leven van de Douwsma’s. „Het is erger dan in het begin”, zegt Hendrik Douwsma. „De eerste dagen had je haast geen tijd om na te denken. Ik weet nog dat ik, vijf dagen na de ramp, bij het behangen van onze nieuwe kamer stond te zingen. M’n zwager zei: „Nou, je raakt er al weer aardig bovenop.” Maar dat was niet zo.”
„Als je niets om handen hebt, ga je veel meer piekeren over die ramp. Ik zoek de emotionaliteit niet, maar soms komen emoties zomaar boven. Bidden, bijbellezen, soms moet ik gewoon stoppen. Dat wordt het me te veel. Zo’n passage als: „De Heere is mijn Herder”, dan schiet ik vol.”
„Overal waar je komt, telkens hebben mensen het weer over de ramp. Dan zeg je: „Nu even niet”, maar na een kwartier hebben we het er toch weer over. Aan de ene kant wil ik er niet altijd mee geconfronteerd worden, aan de andere kant: ik snuffel de kranten door op berichten over de ramp.”
Hennie Douwsma: „Wij zijn echt wonderlijk gespaard. Er zijn mensen die veel meer hebben verloren. Als je op televisie beelden ziet van rampen in een land als India, dan denk je: Wat zijn wij dan goed geholpen. De hulpverlening, die was geweldig. Een tien met een griffel.” Hendrik Douwsma: „Het is niet zo dat ons gewone leven helemaal kapot is. Zo erg is het niet. Wij komen er wel weer bovenop. Maar ik had dit voor 200.000 gulden niet willen meemaken.”

Terug naar hoofdpagina

Terug naar intropagina

Naar boven