11 november 2000

Afstand nemen van
de opinie van vader

Door G. Roos
Is dat redelijk? Die vraag rijst bij de eis van PvdA-kamerlid De Boer aan Máxima Zorreguieta. De voormalige minister zei kortgeleden te willen dat de vriendin van kroonprins Willem-Alexander zich publiekelijk distantieert van haar vaders volhoudend verdedigen van de vroegere dictatuur in Argentinië. Zo'n rel –nou ja– viel te verwachten. Personen die zich een plaats verwierven in ons vorstenhuis kwamen vaker in opspraak.

Dat gold prins Claus. Van 1944 tot 1945 vervulde hij –deel uitmakend van het rijk waar Hitler de lakens uitdeelde– zijn militaire dienstplicht. De laatste drie maanden van de oorlog als vaandrig bij een pantserdivisie in Italië. Hij was zelfs zes maanden krijgsgevangene. Veel onderdanen van moeder Juliana toonden zich geschokt door het feit dat de kroonprinses haar keuze liet vallen op deze Duitser. Officieel onderzoek bewees echter dat Claus von Amsberg niets bijzonders viel te verwijten. Desondanks gaf het huwelijk op 10 maart 1966 aanleiding tot anti-Duitse acties. Degenen die toen 'bewust' leefden, herinneren zich dat nog levendig.

Er is een tijd geweest dat het allemaal zo krap niet kwam. De vorst fungeerde veelal als despoot, dwingeland of dictator. Hij maakten zelf de dienst uit. Neem nu Napoleon. De man trouwde in 1796 met de dochter van een havenmeester, Joséphine. Zij was eerder gehuwd met generaal Alexander de Beauharnais. Door de revolutionaire woelingen belandde zij in de gevangenis. Bij de val van Robespierre kwam zij vrij. Daarna nam Paul Barras, medeschuldig aan het doodvonnis van koning Lodewijk XVI, de dame als maîtresse. Barras had vervolgens de steun van Napoleon nodig en droeg zijn bijzit over aan le petit corporal. Doller kan het bijna niet voor een keizerin in spe. Lang leenden vorsten hun oor niet aan het volk. Ze deden wat zij zelf wilden. Maar die tijd is voorbij. Onze eeuw is uit op volstrekte openheid en medezeggenschap.

De Zorreguieta's behoren tot de vooraanstaande plattelandselite. Van adel is Máxima niet. Maakt dat veel uit? Voor het –althans formeel– rangen- en klasseloze denken in onze samenleving niet. De manier waarop iemand tegen omstreden onderwerpen aankijkt, hangt nu eenmaal samen met de voor zijn overwegingen bepalende denk- en waardekaders. Welke normen legt iemand aan? Dat bepaalt goeddeels of de persoon in kwestie iets goed of slecht vindt. Zedeloosheid was aan het eind van de achttiende eeuw in hoge kringen een niet weg te denken verschijnsel. Ook nu tilt menigeen zwaarder aan de visie van een vorst op politieke systemen en de heilige koe van de democratie –ik haast mij om de waarde ervan te bevestigen; zeker waar dit Latijns-Amerika betreft– dan aan wat zogenoemde slippertjes.

De vraag is in hoeverre mensen een kind verantwoordelijkheid kunnen toeschrijven voor daden van vader of moeder. Is het correct om de kinderen van NSB'ers in de Tweede Wereldoorlog als medeplichtig te beschouwen voor daden van hun ouders? Dat valt moeilijk te beweren. Hetzelfde geldt voor kinderen van hen die na 1948 de regerende Nasionale Party in Zuid-Afrika leidden. Daarbij verbeten de principes van apartheid doorvoerend. Kan iemand die het brengt tot predikant er iets aan doen dat zijn grootvader zeerover was? Het antwoord luidt in alle gevallen: „Neen.”

Als het tweede gebod uit de decaloog de mensheid voorhoudt dat God „de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen”, betekent dit niet dat de kinderen straf krijgen voor de dadelijke zonden van hun ouders. Maar als vader en moeder het slechte voorbeeld geven, werkt dat aanstekelijk. En indien het nageslacht hun spoor volgt, zal het om zijn eigen zonden straf ontvangen.

Het is derhalve onrechtvaardig als mensen een kind de zonden toerekenen van degenen die het grootbrachten. Toch speelt de vraag of iemand afstand wil nemen van boze daden van de ouders een rol. Maar dan in het bijzonder bij hen die in hoogheid gezeten zijn. Dat heeft iets redelijks. Het mag niet leiden tot relativeren van de ernst van de vraag. Juist de categorie der leidslieden moet immers –vanuit de optiek van de christelijke religie– dienen als voorbeeld voor anderen.

Er is daarom best reden om vragen te stellen. Maar het lijkt erg eenzijdig om die vragen te beperken tot wat de heersende cultuur voorschrijft. Zoals in het geval van Máxima. Over mogelijk door haar beleden geloof spreekt waarschijnlijk niemand dan de wel eens als streng gereformeerde partij getypeerde minderheid in de Tweede Kamer. Máxima zou zich moeten distantiëren van haar vaders politiek verleden en al wat daarmee te maken heeft. Maar de rest van het normen- en waardepatroon van de vriendin van de kroonprins blijft buiten beschouwing. Dat is eigenlijk tragisch.

De woorden van mevrouw De Boer schenen nieuws, maar ze zijn het niet. De relatie van de gelieven kwam openbaar in september 1999. Reeds toen uitten kamerleden van GroenLinks en de SP hun bedenkingen. Feitelijk pleegt het PvdA-kamerlid 'plagiaat' met de vraag publiekelijk afstand te nemen van de opinie over de militaire junta van haar vader, die er als burger twee jaar een niet onbelangrijke minister van Landbouw was.

Is het verzoek redelijk? Zo'n vraag valt emotioneel te benaderen. Hoewel een zoon of dochter geheel van mening kan verschillen met vader of moeder, is het erg pijnlijk om dat publiek te maken. En extra bezwaarlijk als het kind daarmee zijn eigen gezicht moet redden of het als uiterste middel te baat moet nemen om zijn positie veilig te stellen.

Een meer objectieve en algemenere afweging is eveneens mogelijk. Vanuit een gereformeerde visie. Of iemand nu rooms-katholiek is, agnost of atheïst, de geboden van Gods wet gelden voor hem of haar. Ook het vijfde, dat oproept tot het eren van ouders. Dat moet voorzichtig en terughoudend maken om van een kind te eisen dat het zich publiekelijk tegen de opinie van vader en moeder keert. Maar er is ook een zesde gebod. Dat keert zich tegen tal van praktijken van de Argentijnse junta. Terughoudendheid is geboden als het om een bepaald politiek systeem gaat, een keuze tussen democratie of monarchie. Maar indien er sprake is van kennelijke overtreding van Gods geboden, is het niet verkeerd om van personen met een vooraanstaand maatschappelijk functioneren te vragen om kleur te bekennen. Dat moet dan wel het einde van de discussie betekenen.