Opinie 9 november 2000

Boer in Kamer

Stelling: Landbouwdebatten moeten in de Tweede Kamer niet steevast door (oud-)agrariërs gevoerd worden. Laten die boeren na de verkiezingen van 2002 eens iets anders gaan doen.

D66-kamerlid ing. P. K. ter Veer heeft veel begrip voor deze uitspraak, die landbouwminister Brinkhorst afgelopen zaterdag deed in Volkskrant Magazine. „Met de strekking ervan ben ik het eens. Alleen, ik zeg erbij: Wie de schoen past, trekke hem aan. Mij past die schoen in elk geval niet.

Ik zeg dat niet omdat ik in 1992 met mijn melkveebedrijf gestopt ben en nu voor de hobby alleen nog wat vleesstieren houd. Daar gaat het mij niet om. Ik heb jarenlang het boerenbedrijf gecombineerd met de politiek. Alleen omdat de werkdruk te hoog werd, ben ik met het eerste gestopt.

Waar het volgens mij om gaat is dat je als kamerlid niet slechts een verlengstuk van het landbouwbedrijfsleven mag zijn, maar dat je een breder belang op het oog moet hebben. Ik heb bewezen ook op milieu, consumentenbelangen, dierenwelzijn en dergelijke te letten. Ik ben geen verlengde arm van wie dan ook. Ook niet van de Stichting Natuur en Milieu, zoals wel gebleken is in het recente debat over de bestrijdingsmiddelen.

Maar ik erken: veel landbouwwoordvoerders waren in het verleden pure belangenbehartigers. Dat heb ik ook altijd openlijk gezegd tegen bijvoorbeeld Jan van Noord van het CDA. Die vertolkte gewoon woord voor woord het standpunt van het Landbouwschap. Sindsdien is er in de Kamer nog niet zo heel veel veranderd. Zie de opstelling van de VVD in het debat over de Pluimveewet.

Daarmee zeg ik niet dat je als kamerlid je voelhorens onbenut moet laten. Dat zou dom zijn. We hebben hier in de Kamer toch ook een (oud-)kolonel die soms het woord voert over defensie. En ga zo maar door.”

VVD-kamerlid G. J. Oplaat vindt de stelling van minister Brinkhorst „compleet onzinnig. Eigenlijk geen discussie waard. Als de bewindsman dit werkelijk vindt, laat hij dan eerst zijn vice-premier Borst maar eens verwijderen. Die is immers arts en tevens minister van Volksgezondheid.

Elke fractie moet zelf maar uitmaken of zij een boer of ex-boer als landbouwwoordvoerder wil. Zelf ben ik, toen ik in 1998 kamerlid werd, uit het pluimveebedrijf gestapt dat mijn vader, mijn broer en ik runden. Maar dat was niet om principiële, maar om financiële redenen. Als je een ander beroep uitoefent, word je op je schadeloosstelling als kamerlid gekort. Ik kon ook makkelijk de banden met het bedrijf verbreken, omdat mijn vader en broer doorgingen. In die zin heb ik makkelijk praten.

Maar in het algemeen gesproken zie ik er geen probleem in als een boer landbouwwoordvoerder is. Wie dat wel vindt, moet een groot deel van de Kamer naar huis sturen. Oudkerk is arts, Van den Doel is oud-kolonel, Dittrich rechter, Verburg werkte bij de vakbond. Als je zo gaat redeneren, is het einde zoek.”

Dat neemt niet weg dat Oplaat en zijn fractie zelf ook bepaalde grenzen in acht nemen. „Bij het pluimveedebat heb niet ik het woord gevoerd, maar mijn collega mevrouw Snijder. Omgekeerd zal zij, die met haar man een melkveebedrijf heeft, niet het woord voeren over onderwerpen die daarmee te maken hebben. Maar verder gaan wij als fractie niet. Op spreekbeurten in het land spreken we gewoon over elk onderwerp dat ons aanstaat.”