Opinie 2 november 2000

Huwelijk

Stelling: De wettelijke bepaling dat een huwelijk alleen kerkelijk ingezegend mag worden na het sluiten van een burgerlijk huwelijk moet worden afgeschaft.

Mr. M. J. A. van Mourik, hoogleraar notarieel en privaatrecht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen

„Mee eens. Artikel 1:68 van het Burgerlijk Wetboek verbiedt godsdienstige plechtigheden voordat de aanstaande echtgenoten een burgerlijk huwelijk hebben gesloten. Wie zich hier niet aan houdt, kan zelfs veroordeeld worden tot een geldboete en –bij recidive– tot twee maanden hechtenis.

Dat is hoogst merkwaardig. Want waar bemoeit de overheid zich mee? Vrijheid van godsdienst is immers een grondrecht en wordt door artikel 9 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, beschermd. Artikel 68 echter is met die vrijheid van godsdienst in strijd. Ik adviseer pastoors en dominees dan ook van harte dit artikel aan de laars te lappen.

Dit advies breng ik met meer kracht uit sinds aannemelijk is dat het burgerlijk huwelijk in Nederland op het punt staat te worden afgeschaft. Immers, het openstellen van het huwelijk voor twee personen van hetzelfde geslacht raakt het wezen van het huwelijk. En wie het instituut in zijn wezen aantast, schaft het af.

Binnen de rooms-katholieke visie is het eigenlijke huwelijk het kerkelijke huwelijk. Dat pastoors en bisschoppen zich de afgelopen jaren keurig aan de Nederlandse wet hebben gehouden, heeft vermoedelijk iets met gemakzucht te maken. De kerk vindt het wel makkelijk dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zorgvuldig nagaat of iemand bevoegd is te huwen en niet bijvoorbeeld al met een ander getrouwd is.

Als het inderdaad zo is dat, wat de kerk betreft, enkel pragmatische, administratieve redenen artikel 68 in het zadel houden, dan kan in die sfeer ook de oplossing van het probleem worden gevonden. Het voorstel zou kunnen luiden dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich kan beperken tot een onderzoek naar de huwelijksbevoegdheid van partijen. Als dat snor zit, zijn de aanstaande echtgenoten vrij in de volgorde van kerkelijk en burgerlijk huwelijk en kan ook worden volstaan met een kerkelijk huwelijk.”

Drs. C. I. J. M. Ross-van Dorp, kamerlid CDA, woordvoerster in het debat over het homohuwelijk

„Niet mee eens. Voor het afschaffen van het burgerlijk huwelijk lijkt mij geen noodzaak te bestaan. Hier en daar worden daarvoor wel pleidooien gehoord, vooral na het kamerdebat over het zogenaamde homohuwelijk, maar het is niet bekend dat er bij grote groepen mensen overwegende bezwaren zouden leven tegen het huwelijk nu dat ook toegankelijk is voor mensen van hetzelfde geslacht. Een overgrote meerderheid van de bevolking heeft geen bezwaren.

Op zichzelf kan ik me voorstellen dat orthodoxe christenen moeite hebben met de openstelling van het huwelijk voor mensen van hetzelfde geslacht en dat in hun ogen het burgerlijk huwelijk nu gedegradeerd is. Het zou echter ook voor gelovigen zwaar moeten wegen zich door het huwelijk niet alleen in een kerkelijke gemeenschap, maar ook in een burgerlijke gemeenschap opgenomen te weten. Verder zou het wel eens zo kunnen zijn dat zij die het meeste bezwaar hebben tegen het homohuwelijk, in een burgerlijke gemeente wonen waar dat homohuwelijk in de praktijk zelden of nooit wordt voltrokken.

Afschaffen van het burgerlijk huwelijk is een daad die alleen na zeer, zeer zorgvuldige afweging plaats zou kunnen hebben. Het burgerlijk huwelijk heeft immers in een eeuwenoude traditie haar effectiviteit bewezen. Als mensen alleen in de kerk trouwen, is hun huwelijk bij de overheid niet bekend, wat tot grote juridische problemen kan leiden, bijvoorbeeld bij een echtscheiding.”