Opinie 31 oktober 2000

Manifest tegen armoede
en uitsluiting

De economie draait op volle toeren. Het gaat goed, kan het merendeel van de Nederlanders zeggen. Er blijft echter een groep Nederlanders in armoede leven. En daar moet de regering iets aan doen, zeggen ruim dertig organisaties in het ”Manifest tegen armoede en uitsluiting” dat zij maandag aan minister Vermeend hebben aangeboden en waarvan de tekst hier volgt. In het manifest noemen zij twaalf concrete punten die opgepakt zouden moeten worden.

De welvaart in Nederland groeit. Lonen en winsten stijgen. De staatskas heeft miljarden aan meevallers. Toch vertaalt deze voorspoed zich niet daadwerkelijk in een afname van de armoede in ons land. Het armoedebeleid van de regering zorgt niet voor een afname. Het aantal huishoudens met een inkomen onder of rond het sociaal minimum is zelfs gestegen: van 606.000 in 1990 tot 673.000 in 1998. Een stijging van 10 procent. Dit betekent dat er in het rijke Nederland meer dan een miljoen personen zijn die moeten rondkomen van een inkomen onder, op of rond het sociaal minimum. Daaronder zijn veel kinderen (360.000), veel vrouwen en veel allochtonen. Een aantal groepen als (im)migranten en mensen zonder verblijfsstatus, is niet eens in deze cijfers meegenomen.

Valse beeldvorming over armoede en armen dreigt een extra hindernis te worden bij het vinden van een afdoend antwoord op een politiek schandaal van de eerste orde: het voortbestaan van armoede in een alsmaar rijker wordend land. Beleidsmakers en de publieke opinie beschouwen armoede als een persoonlijk probleem van mensen, maar het armoedevraagstuk hangt nauw samen met de wijze waarop de moderne samenleving in elkaar steekt.

Visie bijstellen
1. Armoede wordt teveel gezien als een individueel probleem. Armoede heeft te maken met persoonlijke kenmerken, maar het probleem bestaat vooral door de manier waarop onze samenleving georganiseerd is. Onderzoekers moeten niet alleen armen tellen en meten, maar vragen stellen over de aard van de samenleving en de manier waarop de overheid en instanties de regels toepassen.

Actiepunt: Het instellen van een multidisciplinair team van wetenschappers die in samenspraak met ervaringsdeskundigen een rapport uitbrengen dat een uitwerking en onderbouwing geeft van de structurele oorzaken van armoede en dat het vraagstuk van verarming en verrijking in relatie zet tot de ethiek van het goede samenleven.

Minimum garanderen
2. Armoede is meer dan een gebrek aan geld, maar zonder leefbaar inkomen kan armoede niet worden opgelost. Onze samenleving kent veel armoede, omdat het sociaal minimum te laag is geworden en de koopkracht is achtergebleven. De huidige politiek van algemene lastenverlichting moet worden omgezet in een politiek van lastenverlichting die meer gericht is op de lagere inkomens.

Actiepunten: Het sociaal minimum blijven koppelen aan de algemene loonontwikkeling, plus elk jaar iets extra's doen ter compensatie van de opgelopen achterstand. Extra bijdrage voor mensen die langdurig op het sociaal minimum zitten en voor mensen met kinderen. Optimaliseren van de gemeentelijke maatregelen voor ondersteuning van inkomens om rechtsongelijkheid tegen te gaan. Monitoren van de gevolgen die de fiscale lastenverlichting heeft voor een aantal met name te noemen groepen (mensen die langdurig aangewezen zijn op een uitkering, mensen met kinderen, gehandicapten en chronisch zieken, ouderen zonder of met een laag pensioen) en aandringen op compensatie bij eventuele nadelige gevolgen voor deze groepen.

Arbeid verbeteren
3. Er moet niet alleen meer, maar ook beter betaald werk worden gecreëerd. Laaggeschoolde en gesubsidieerde arbeid moet meer perspectief bieden, zowel wat de arbeidsvoorwaarden betreft als met het oog op door- en uitstroom naar andere functies ('hoger'/regulier). Ruimere en betere scholingsmogelijkheden zijn nodig.

Actiepunten: Extra investeren in opleidingsmogelijkheden voor mensen in gesubsidieerde banen door één dag in de week van de werktijd te reserveren voor praktijkgerichte beroepsscholing op de werkvloer.

Experimenten starten om in de reguliere arbeidsorganisatie meer ruimte te maken voor mensen die niet (meer) productief zijn op topniveau, maar wel nog waardevolle bijdragen kunnen leveren als de organisatie van de arbeid aangepast wordt (duobanen, pooling, deeltijd).

Participatiebeleid
4. Naast het belang dat betaald en kwalitatief goed werk kan hebben voor uitkeringsgerechtigden, moet worden vastgesteld dat betaald werk voor een groot aantal mensen geen reëel perspectief is vanwege leeftijd of handicap. Het eenzijdige baan-denken moet worden bijgesteld met het ontwikkelen van een sociaal participatiebeleid. Mensen van wie niet verwacht of geëist kan worden dat ze (betaald) gaan werken, moeten 'met rust' gelaten worden en mogelijkheden krijgen op andere wijze deel te nemen aan de samenleving.

Actiepunt: De individuele heffingskorting, die ingevoerd wordt in het nieuwe belastingstelsel, verhogen en de mogelijkheid van een stapsgewijze uitbouw tot een individuele basisuitkering, te beginnen bij mensen die geen kans meer hebben op betaalde arbeid, in 2002 ter hand te nemen.

Armoedeval oplossen
5. Mensen die vanuit een uitkeringssituatie gaan werken, mogen er financieel niet op achteruitgaan door het wegvallen van inkomensafhankelijke regelingen. Deze zogeheten armoedeval moet worden opgelost.

Actiepunten: Inkomensafhankelijke regelingen geleidelijk afbouwen bij toename van het inkomen en het monitoren van de effecten van voorstellen die gedaan worden om de armoedeval op te lossen.

Waardering zorgarbeid
6. Zorgen voor elkaar is een heel normaal aspect in ieders leven. Daar is tijd voor nodig én erkenning én waardering. Mensen moeten in staat gesteld worden om op elkaar betrokken te zijn en om sociale samenhang in de samenleving te brengen en te houden. De overheid onderkent dat ook, maar het moet nog vertaald worden in praktisch beleid.

Actiepunten: Het opzetten van een experiment met het mixen van de uitkering in een zorgdeel en een arbeidsdeel voor de periode dat mensen duidelijk aanwijsbare zorgtaken hebben. Aan mensen die mantelzorg verrichten mogelijkheden geven zich te scholen en te vormen.

Positie gehandicapten
7. Armoede staat als algemeen maatschappelijk probleem op de agenda. De sociale conferenties hebben daarbij een rol gespeeld. Armoede is naast een algemeen maatschappelijk probleem ook een probleem met specifieke oorzaken en specifieke gevolgen, bijvoorbeeld voor mensen met een handicap en voor chronisch zieken.

Mensen met een handicap en chronisch zieken hebben te maken met twee factoren die inwerken op hun financiële positie: ze hebben doorgaans minder inkomen en meer kosten.

Actiepunt: Volledige compensatie van de meerkosten die mensen met een handicap en/of een chronische ziekte moeten maken om gelijkwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

Positie allochtonen
8. Armoede raakt steeds meer gekleurd. In toenemende mate is sprake van een tweedeling langs etnische lijnen. De huidige regelgeving om armoede te bestrijden speelt in veel gevallen onvoldoende in op de specifieke situatie van allochtonen. Allochtonen hebben vaker dan autochtonen een korter arbeidsverleden in Nederland met navenante kortingen op pensioen of AOW. Allochtonen hebben over het algemeen hoge telefoon- en reiskosten en financiële verplichtingen jegens hun familie in het land van herkomst.

Actiepunten: Verlaging van de verblijfsduureis van de AOW tot 40 jaar en als eerste stap het inzichtelijk maken van de financiële gevolgen hiervan. Organisaties van allochtonen meer betrekken bij de beleidsvorming en -uitvoering en ruimere toepassing van de bijzondere bijstand voor specifieke kosten die allochtonen hebben.

Cliëntenparticipatie
9. De wettelijke maatregelen om cliëntenparticipatie te onderbouwen hebben een vrij licht karakter. Gemeenten en uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid hebben de plicht te rapporteren hoe zij vorm geven aan de inspraak van cliënten. De vorm en de mate waarin ze dat doen blijven te vaag.

Actiepunt: Instellen van een werkgroep die een ontwerp maakt van een Kaderwet Cliëntenparticipatie.

Toegankelijk onderwijs
10. Kinderen uit gezinnen met een minimuminkomen komen op school nogal wat drempels tegen die het erg moeilijk maken om de uitsluiting die armoede met zich meebrengt te overwinnen. Financiële problemen belemmeren de deelname aan het onderwijs. Die moeten worden opgelost met gerichte maatregelen als het kostendekkend maken van de tegemoetkoming studiekosten. Voorzieningen als kinderopvang en naschoolse opvang moeten goed worden geregeld voor gezinnen met een minimuminkomen.

Actiepunt: Voor mensen met een minimuminkomen studiekostenvergoedingen zoveel mogelijk kostendekkend maken en bij toename van het inkomen een geleidelijke afbouw hanteren.

Betaalbare zorg
11. De ongelijkheid in de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de gezondheidszorg door het verschil in sociaal-economische positie is onrechtvaardig. Als men kiest voor een volksgezondheidszorg die toegankelijk en betaalbaar is voor iedereen, is een volksverzekering voor iedereen met een breed pakket en een premie naar draagkracht het aangewezen systeem.

Actiepunt: Alle inkomenseffecten van privatisering in het gezondheidstraject volledig compenseren voor mensen met een minimuminkomen en bij toename van het inkomen een geleidelijke afbouw hanteren.

Betaalbare huizen
12. De huidige samenhang tussen volkshuisvesting en armoede moeten worden doorbroken. De sterk gestegen woonlasten dwingen tot een extra aanpassing van de minimuminkomens. Spreiding in het woningenbestand moet het ontstaan van achterstandswijken tegengegaan. Mensen met een minimuminkomen moeten meer mogelijkheden krijgen een huis te kopen.

Actiepunt: Maximering van de woonlasten voor mensen met een minimuminkomen en bij toename van het inkomen een geleidelijke afbouw hanteren.

Het manifest is ondertekend door ruim dertig organisaties, waaronder de Raad van Kerken in Nederland, FNV, CNV, Humanitas, Forum – Instituut voor multiculturele ontwikkeling, de Gehandicaptenraad, de Werkgroep Arme Kant van Nederland en de Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten.