Opinie 28 oktober 2000

Archeologisch spel
zonder knikkers

Het Europese Verdrag van Malta, dat in 1992 door Nederland is ondertekend, bepaalt dat bij ruimtelijke ingrepen archeologische waarden dienen te worden meegewogen en waar mogelijk moeten worden ontzien. Drs. K. Teszelszky en drs. M. van Riel vinden dat het verdrag snel moet worden geïmplementeerd.

De Tweede Kamer heeft een voorstel tot implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving gedaan, maar tot nu toe is het er nog niet van gekomen.

In de discussies over implementatie speelt de vraag wie de kosten van archeologisch onderzoek zal dragen een belangrijke rol. De veroorzaker c.q. de verstoorder dient volgens 'Malta' een eventueel noodzakelijk archeologisch onderzoek te betalen. Maar dit kostenaspect is slechts een klein onderdeel van de problematiek rond de implementatie van het Verdrag van Malta.

De toekomstige wet is gebaseerd op de veronderstelling dat eerder gevonden archeologische gegevens gemakkelijk toegankelijk en betrouwbaar zijn en dat op basis van deze gegevens beleidsbeslissingen kunnen worden genomen over de nog in de bodem aanwezige archeologische gegevens. Ligt de oorzaak dat het verdrag nog niet geïmplementeerd is, misschien in de mate van toegankelijkheid en betrouwbaarheid van de gegevens?

Gegevensbank
In de voorbereidende fase van archeologisch grondwerk draait het vooral om reeds beschikbare informatie over archeologische waarden in de bodem. Deze informatie wordt gebaseerd op eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek en historisch (kaart)materiaal. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) moet volgens de huidige plannen uitgroeien tot een gegevensbank, waarop andere overheden hun beslissingen dienen te nemen over de mogelijke bedreiging van het archeologisch erfgoed.

Die beslissingen kunnen echter nog niet zorgvuldig worden genomen, omdat de ROB de rol van gegevensbank op dit moment niet kan waarmaken. De oorzaak hiervan ligt in de werkwijze van het archeologisch onderzoek in het verleden. Decennialang heeft archeologisch veldwerk de hoogste prioriteit gekregen en bleef de uitwerking van het onderzoek vaak achterwege, was onvolledig of zelfs onbetrouwbaar. De archeologische depots liggen vol met niet-gedetermineerd vondstmateriaal. De archieven puilen uit van onuitgewerkte dagrapporten.

Het op een verantwoorde wijze interpreteren van deze informatie is bijna niet meer mogelijk. Wil de ROB de rol van gegevensbank waarmaken, dan zal zij er allereerst voor moeten zorgen dat de hiervoor benodigde basisgegevens beschikbaar zijn. Ondanks verwoede pogingen om de enorme achterstand in te halen zal op korte termijn een betrouwbare gegevensbank niet realiseerbaar zijn.

Beslissingen over het al dan niet uitvoeren van duur archeologisch onderzoek kunnen daarom op dit moment niet op een verantwoorde manier genomen worden.

Ondanks dit feit nemen archeologen dagelijks vergaande beslissingen met betrekking tot beleidszaken betreffende archeologie en ruimtelijke ordening. De Nederlandse archeologen handelen alsof het Verdrag van Malta reeds is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Zij maken beleid en stellen financiële eisen aan vermeende veroorzakers van schade aan het archeologische bodemarchief, zonder wettelijke grondslag. Voor de uitvoering van archeologisch bodemonderzoek lijkt dit gunstig, omdat de archeologen op korte termijn kunnen beschikken over financiële middelen.

Averechts effect
Op de langere termijn kan dit een averechts effect hebben op de bescherming van het archeologisch erfgoed. Zonder adequate wetgeving kan in de toekomst de bescherming van belangrijke archeologische vindplaatsen niet worden afgedwongen. Daarom is het van belang dat het Verdrag van Malta op niet al te lange termijn geïmplementeerd wordt.

Zolang de archeologen niet in staat zijn in de basisvoorwaarden voor de uitvoering van de wet te voorzien, zal dit nog wel even op zich laten wachten. Tot die tijd blijft het beleid van de Nederlandse archeologie een spel zonder knikkers.

Drs. Teszelszky studeerde politieke wetenschappen en Oost-Europese studies en is werkzaam bij een monumentenbeschermingsorganisatie.

Mevrouw drs. Van Riel studeerde geschiedenis en archeologie en is werkzaam als milieuhistorica bij een onderzoeksbureau.