Opinie 10 oktober 2000

Herbronning vanuit de Bron

Er is de laatste jaren commotie ontstaan over de toekomst van de Utrechtse theologische faculteit. Deze commotie betreft met name het beleid inzake het curriculum en de benoemingen. De onrust is recentelijk weer opgelaaid naar aanleiding van een ”mission statement” van het bestuur van deze faculteit. Dr. Guus Labooy en dr. Ewald Mackay pareren kritiek op de klassieke theologie.

De strekking van het ”mission statement” is dat het theologieonderwijs moet inzetten op een ontmoeting tussen cultuur en theologie: „De faculteit vat theologie op als de reflectie op het debat tussen geloof en cultuur” (conceptmissiedocument II). Hoewel dit manifest de directe aanleiding vormt voor onze reactie, gaat het in wezen om een veel bredere thematiek die niet alleen in de theologische faculteit maar ook in de kerk speelt, de kerk die in de bekende ”duplex ordo” samen met de staatsfaculteit de opleiding verzorgt.

In feite veronderstelt een dergelijke verwoording een kritiek op de bestaande situatie – een situatie waarin de klassieke theologie het perspectief in belangrijke mate bepaalt. De schijn wordt tenminste gewekt dat de klassieke theologie, met als spraakmakende vertolker de Utrechtse School, niet of althans in veel mindere mate betrokken is op de cultuur; bij haar zijn de ramen gesloten. De theologen moeten (veel meer) in gesprek met de cultuur. Met cultuur wordt hier tevens bedoeld: de wetenschappelijke cultuur.

Zijn de vensters echter gesloten? Wij vragen ons dat af. Wij, dat zijn twee representanten van die wetenschappelijke cultuur waar de nieuwe opleiding zo graag een missie voor wil hebben: een historicus en een arts. Voor óns zouden de ramen dus open moeten! Maar als de ramen bijna of geheel dichtzaten, hoe kan het dan dat wij binnen zijn gekomen? We zouden het nog anders willen stellen: als er ergens een raam openstond dat voor ons perspectief bood op juist onze eigen seculiere wetenschappelijke wereld, dan was dat wel het raam van de klassieke theologie!

Herbronning
Juist de Utrechtse School, met haar nadruk op exacte theologiebeoefening, verbindt de klassieke theologie op vruchtbare wijze met de moderne wetenschappelijke en culturele problematiek. Juist de klassieke training heeft ons als empirische wetenschappers de instrumenten in handen gegeven om een werkelijke bijdrage op ons vakgebied te leveren. De vraag is voor ons niet: Hoe vindt de theologie aansluiting bij de empirische wetenschap? De vraag is: Kunnen wij de vragen die de wetenschappen oproepen überhaupt beantwoorden, los van de christelijke traditie en het daarin verankerde wijsgerige gedachtegoed? Ons antwoord is: Nee! Waar we op het eindpunt van moderniteit én postmoderniteit zijn aangekomen –het is opvallend hoeveel boektitels vandaag in zich ”Het einde van...” dragen– zou hier wel eens een nieuw perspectief kunnen liggen: herbronning vanuit de Bron.

Nieuwe wetenschappelijke inzichten blijken inderdaad opvallend vaak aan te sluiten bij klassieke noties uit de christelijke traditie. Onze ervaringen lopen wat dit betreft parallel met de ontdekking van de betekenis van de logica en de semantiek (betekenisleer) in de twintigste eeuw: toen in het spoor van Frege en Wittgenstein de vensters op de logica en de semantiek werden geopend, ontdekte men dat de klassieke christelijke theologie en filosofie van de Middeleeuwen de ramen al veel eerder geopend hadden: de vroegmoderne wijsbegeerte vanaf Descartes, die vanuit haar mission statement zo graag modern wilde zijn, slóót hier de ramen. Wittgenstein en Frege openden dus niet de ramen: zij heropenden de ramen.

Vrijheid
Ter illustratie van dit alles het volgende. Wij hebben beiden het tegoed van het klassieke perspectief verwerkt in een interdisciplinaire studie op het gebied van respectievelijk de biologische psychiatrie en de geschiedfilosofie. Binnen de psychiatrie, waar de biologische benadering van ziekte dominant is (en dus het werken met pillen), betekent dit het beantwoorden van de vraag hoe die biologische dimensie zich verhoudt met het geloof. Het grote struikelblok dat men dan tegenkomt is de vrijheid: hoewel men in de kliniek mensen aanspreekt op hun maximale verantwoordelijkheid, denken de huidige filosofen die de empirische gegevens van de psychiatrie overdenken heel anders. Bij hen overheersen de overtuigingen van de moderne ”Philosophy of Mind” met haar uitgesproken materialistische, deterministische inslag: alles ligt vast door onze hersenen!

Deze filosofie kan dan ook de vrijheid en verantwoordelijkheid waarmee men in het dagelijks leven wel degelijk rekent, niet plaatsen. Juist vanuit het begripsinstrumentarium van met name Duns Scotus kon men hier een oplossing aandragen, het was alsof het juiste 'tangetje' voor dit probleem alleen in die middeleeuwse gereedschapskist te vinden was. Het tegoed van de Middeleeuwen lost hier een cruciaal wetenschapsfilosofisch probleem op.

Binnen de geschiedwetenschap betekent dit een thematisering van de geschiedenis vanuit de centrale begrippen van vrijheid, contingentie (dat de werkelijkheid niet noodzakelijk is zoals zij is, maar ook telkens heel anders had kunnen zijn) en providentie (God geeft uiteindelijk sturing en doel aan de geschiedenis). De vakwetenschappelijke intuïties van grote historici als Mabillon, Gatterer en Ranke blijken vanuit dit perspectief meer en beter op diepte te komen dan vanuit welk ander perspectief ook. De historische werkelijkheid kan men in dit licht verstaan als een open, contingente werkelijkheid, waarop God handelend betrokken is. De geschiedenis is dan te verstaan als de interactieve ruimte van God en mens.

Dit perspectief biedt vele mogelijkheden tot het opbouwen van een geschiedfilosofische en geschiedwetenschappelijke theorie die een groot verklarend vermogen heeft met betrekking tot de historische werkelijkheid. De historicus mag de werkelijkheid proberen te verstaan vanuit God: wat is de betekenis en zin van het gebeuren, gegeven dat dit gebeuren plaatsvindt binnen een open werkelijkheid die door God zo is gewild en waarin God ook zelf betrokken is?

Ontmoeting
Wij concluderen op basis van onze ervaringen dat de klassieke theologie de vensters open heeft staan en dat zij een fascinerend en onmisbaar licht werpt op de werkelijkheid zoals die voorwerp van onderzoek is binnen onze én andere vakgebieden. Daarom moet, naar onze overtuiging, het beleid van zowel Universiteit als kerk wat curriculum en benoemingen betreft gericht zijn op het ondersteunen van deze klassieke vorm van hedendaagse theologiebeoefening – zeker als men beweert dat men inzet op de ontmoeting tussen theologie en wetenschap.

We moeten het elan herwinnen om juist binnen de wetenschap –en dus ook binnen de theologie– over God te spreken. In de klassieke theologie is dat gedaan op een exacte wijze, en juist die wijsgerige concentratie werpt vruchten af in andere disciplines. Dit type theologie dwingt ons respect af. Wanneer de theologie daarentegen haar eigen opdracht verzaakt en haar identiteit in toenemende mate zoekt in een taal en methode die schatplichtig is aan de wijsgerig zeer kritisch te beoordelen inzet van de Verlichting, zien wij als empirische wetenschappers daar in elk geval doorheen: zo'n theologie heeft niets in huis wat we zelf al niet wisten. Theologie die zichzelf trouw blijft, die spreekt over God en zich niet laat opsluiten in het alleen maar bestuderen van ons spreken over God, heeft een missie. Zonder deze missie gaan de luiken dicht.

Dr. Guus Labooy is arts-predikant, dr. Ewald Mackay is historicus-geschiedfilosoof.