Opinie 5 oktober 2000

Finkelstein sluit niet aan bij realiteit en voedt antisemitisme

Holocaust kan nooit
te veel aandacht krijgen

Joodse organisaties in de Verenigde Staten buiten de holocaust uit door bedrijven en overheden af te persen, stelt de Joodse hoogleraar Norman Finkelstein in zijn recent verschenen boek ”De holocaust-industrie”. Dat zijn uitspraken die zeker niet aansluiten bij de ervaring van de (Europese) Joden zelf en bovendien gevaarlijk zijn omdat ze de antisemitische gedachten voeden, vindt rabbijn mr. drs. R. Evers.

De politicoloog Norman Finkelstein meent dat de holocaust wordt uitgebuit om bedrijven en overheden af te persen. Volgens Finkelstein kon de holocaust maar beter vergeten worden, dan te worden ontdekt door de Amerikaanse Joden: „Verklaar de holocaustindustrie bankroet en laat de omgekomenen in vrede rusten.” Finkelstein heeft hiermee –naar het lijkt– een gevoelige snaar geraakt.

Ook ik heb de Nederlandse versie van zijn Amerikaanse boek ”De holocaust-industrie, bespiegelingen over de exploitatie van het Joodse lijden” gelezen. Ik kon van zijn irritante retoriek niet erg onder de indruk raken. Ook mijn ouders hebben de oorlog meegemaakt en ook mijn moeder is in Auschwitz geweest, net als vele anderen. Toch kijk ik op een volslagen andere wijze dan Finkelstein tegen de holocaust aan. Mij bekruipt het gevoel dat hier een duidelijke kloof is tussen de Europese beleving van de holocaust en de zijne. De meeste Amerikaanse Joden hebben de holocaust niet aan de lijve ervaren en kunnen er veel makkelijker afstand van nemen.

Maar voor ons –Hollandse kinderen– was het oorlogsverleden van onze ouders een zware psychische belasting. Razzia's hadden in onze stad stevig huisgehouden onder de Joodse bevolking en vele kinderen van mijn generatie voelden zich innig verbonden met het leed van hun ouders. Een kind voelt de pijn van een ouder, ondanks het feit dat een ouder dit leed probeert te verbergen voor zijn kind.

Ik herinner mij nog uit mijn jeugd dat er in mijn klas –ik ben geboren in 1954– heel veel kinderen zaten wier ouders hetzelfde hadden meegemaakt als de mijne. Toch werd er op school nooit over gesproken. Hoewel wij allemaal als kinderen van de tweede generatie problemen hadden met de verwerking van de shoah –sommige kinderen vertelden mij later dat zij „overdag naar de Joodse school gingen, maar 's avonds in de trein naar Auschwitz zaten”– werd er tot ongeveer 1970 binnen de Joodse gemeenschap –behalve in de therapiekamers– weinig over de holocaust gesproken. Het leed was nog te vers, de herinneringen waren nog te levendig om verwerkt te kunnen worden. Pas nadat wij enige afstand hadden genomen van de shoah konden wij erover spreken en het proberen te verwerken. Dit verwerkingsproces kwam pas zeer laat op gang en werd gesteund door inmiddels nieuwe psychologische inzichten en verbeterde psychotherapeutische technieken.

Publiciteit weldadig
In Europa ervaar ik de publiciteit die aan de holocaust werd gegeven om vele verschillende redenen als weldadig. Het geeft de mensen die onder de shoah geleden hebben een uitlaatklep om hun gevoelens te verwoorden en zo hun trauma's enigszins te verwerken. Het stelt de survivors ook in staat komende generaties te waarschuwen voor de gevolgen van onmenselijk geweld. Dat dit nog steeds aan de orde van de dag is, tonen de televisiebeelden die elke avond de huiskamers binnen rollen. Zelfs het zinloze geweld van nu is een goed voorbeeld van het nonchalant omspringen met andermans leven. Fascisme, rechts-extremisme, oorlog en geweld zijn helaas nog steeds aan de orde van de dag.

Wanneer Finkelstein stelt dat „de volkerenmoord van de nazi's misbruikt wordt ter rechtvaardiging van het misdadige beleid van de staat Israël en de Amerikaanse steun aan dit beleid”, weet ik niet waar hij op doelt. Israël moet vechten voor het vege lijf en als zodanig denk ik dat het recht op zelfverdediging voldoende grond is om de Israëlische politiek te rechtvaardigen. Het is echter wel zo dat een aantal mensen de stichting van de staat Israël als een soort vervolg op de holocaust ziet: de Joden hebben een veilige thuishaven nodig omdat zij in andere landen onder vreemde regeringen niet echt veilig zijn.

Ik ben van mening dat de holocaust nooit voldoende aandacht kan krijgen, al was het alleen maar voor de vraag of en hoe wij de komende generaties bewust kunnen maken van de verderfelijkheid van het fascisme. Daarbij is het volslagen irrelevant wie de slachtoffers zijn geweest van deze holocaust. Er zijn slachtoffers gevallen, velen, te veel. In mijn beleving is dat eerbetoon aan het Joodse lijden nooit omgeslagen in Joodse zelfverheerlijking.

Geen uitbuiting
Mijn moeder heeft zelf nooit schadevergoedingen, herstelbetalingen, Wiedergutmachung of restitutie willen ontvangen, noch van de Duitsers, noch van de Nederlandse overheid. Zij heeft nooit willen verdienen aan de holocaust en heeft ook nooit copyright willen ontvangen voor de boeken die zij over haar ervaringen heeft geschreven. Vele niet-Joden en Joden hebben geschreven over de Tweede Wereldoorlog.

Om de auteurs die wel copyright hebben ontvangen nu te beschuldigen van uitbuiting van een van de grootste rampen die de mensheid ooit getroffen hebben, gaat mij te ver. De Nederlandse overheid heeft –toen de nood het hoogst was– overigens nooit veel voor de overlevenden gedaan. Mijn moeder kwam in Maastricht aan uit een van de concentratiekampen, nog behoorlijk kaal, en kreeg daar een jurk in dezelfde kleuren als de gevangenenkleding van Auschwitz. Verder kreeg zij 2,50 gulden en moest zij zelf maar zorgen hoe zij in Amsterdam zou komen. Zij heeft nooit Duitse (of Japanse) goederen willen kopen, hetgeen niet eenvoudig was in mijn jeugd.

Finkelstein stelt dat de holocaustindustrie „de afgelopen jaren een regelrechte afpersingsbranche geworden is.” De Joden zijn tijdens de oorlog volledig beroofd van hun goederen en, wat nog veel erger is, van hun menselijke waardigheid. Met veel vallen en opstaan –want ook na de oorlog was hier nog veel antisemitisme aanwezig– is het de Nederlandse Joden gelukt weer een plaats te veroveren in de maatschappij. Lange tijd is er over teruggave van gestolen goederen of nooit uitgekeerde polissen gezwegen. Totdat kennelijk de tijd rijp werd om ook over materiële claims te spreken. Van achter de schermen weet ik dat deze verzoeken om teruggave –want dat is toch wel het minste wat wij mogen verwachten in een rechtsstaat– altijd zeer onwelwillend door de instanties die zich Joodse goederen onrechtmatig hadden toegeëigend, werden afgehandeld.

Natuurlijk leidde dat tot fricties en publiciteit, maar er is zeker geen sprake van onrechtvaardige afpersing van bijvoorbeeld de Zwitserse overheid. Bekend is dat Zwitserland bijzonder veel verdiend heeft aan de oorlog over de ruggen van de slachtoffers heen, en zich behoorlijk immoreel en schijnheilig heeft opgesteld, zowel in materiële als in immateriële zin. Natuurlijk hebben zij nooit wat ”gewüßt” en is het aan de holocaustoverlevenden om aan te tonen dat zij beroofd zijn, hetgeen vaak zeer moeilijk is. Maar dat betekent niet, dat de holocaustindustrie „bankroet” is.

Met zijn onterechte kritiek op de Amerikaanse Joden heeft Finkelstein misschien wel een gevoelige snaar geraakt –en koren op de molen van de antisemieten geworpen, die altijd menen dat de Joden „alleen maar met geld bezig zijn”–, maar hij slaat de plank wat de Europese realiteit rond de holocaust betreft volledig mis.

De auteur is rabbijn te Amsterdam en rector van het Nederlands Israëlitisch Seminarium.