Opinie 4 oktober 2000

Gezindte kijkt te weinig over de muur om traditie te leren waarderen

Bijbel boven
belijdenissen laten staan

De belijdenisgeschriften liggen regelmatig onder vuur. Liefhebbers verdedigen ze dan vol verve. Terecht, vindt prof. dr. A. van de Beek, maar de gereformeerde gezindte moet ervoor waken niet te veel bezig te zijn met de belijdenis ten koste van het leven uit en met de Bijbel zelf. Dit artikel is een verkorte weergave van een lezing die de hoogleraar afgelopen zaterdag hield tijdens een symposium van de christelijke hogeschool De Driestar in Gouda over de belijdenis.

Van tijd tot tijd komt de discussie over de belijdenis weer op. In grote delen van de kerk speelt die trouwens nauwelijks een rol, maar waar die een rol speelt is die niet onomstreden. Nu ben ik een warm voorstander van de belijdenissen, maar toch is mijn eerste opmerking: In de gereformeerde gezindte is men veel te veel met de belijdenis bezig. Dat bedoel ik allereerst in formele zin. Er wordt zo veel gepraat over de belijdenis en het belang daarvan, dat de zaak waarom het in de belijdenis gaat, vaak vergeten lijkt. Al die mensen die voortdurend roepen om zich te houden aan de belijdenis zouden hun energie beter kunnen gebruiken om te getuigen over datgene waar het in de belijdenis om gaat.

Maar het gaat verder dan de formele kant. Ook inhoudelijk is men in de gereformeerde gezindte veel te veel gericht op de belijdenis, waardoor het leven van het geloof een zekere bekrompenheid krijgt. Wat dat betreft ben ik het volledig met Graafland eens. Laat die belijdenis nu maar eens even de belijdenis en ga maar weer eens bijbellezen. In zijn eerste interview heeft hij het allemaal wat kort door de bocht gezegd. Maar dat is Graafland eigen omdat de zaak van de theologie voor hem geen getheoretiseer is, maar een zaak van het leven – en dat is voor hem meer dan alleen een zaak van het hart.

Ik voer de these dat de gereformeerde gezindte te veel met de belijdenisgeschriften bezig is nog een stap verder. Dan heb ik het niet alleen over de concrete Formulieren van Enigheid, maar ook over de gang van het belijden door de gereformeerde traditie. Ik heb vaak de indruk dat de gereformeerde gezindte in zichzelf opgesloten zit. Eindeloos wordt er onderzoek gedaan naar de zoveelste interpretatie van Calvijn, de verschillende opvattingen over het verbond in de gereformeerde traditie en noem maar op. Er valt een boekenkast te vullen met studies over thema's uit de gereformeerde tradities, met steeds weer dezelfde vraagstellingen, waarin elke auteur zijn eigen plekje zoekt, een beetje naar rechts of naar links op een boekenplank waar het toch al dringen is. En dan moet ik zeggen dat ook Graafland daaraan niet ontkomen is. De eindeloze discussie over verbond en verkiezing houdt je in de ban van deze tegenstelling en is dus weinig productief. Het kerkelijk leven in de gereformeerde gezindte heeft daar vaak toe opgeroepen.

Wat in de gereformeerde gezindte in het algemeen ontbreekt, is dat men over de muren van de eigen traditie heen kijkt. Als je dat doet ontdek je pas hoe rijk die traditie is en dat die ook kan bijdragen tot het leven van alle heiligen samen. We moeten uit die benauwde inteeltstudies weg.

Weinig geleefd
Tegelijk moet ik ook constateren dat er te weinig kennis van dit belijden is. Daarmee bedoel ik dat de zaak waarom het in de belijdenis gaat te weinig is ingebed in het denken en beleven van mensen. Dat komt het meest tot uitdrukking in het omgaan met de Schrift. De verhouding tussen Schrift en belijdenis is gecompliceerd. Ook dit is trouwens een inteeltonderwerp geworden. Maar de discussie loopt in de regel langs de eigenlijke zaak heen, omdat het om een naast of tegenover elkaar stellen van Schrift en belijdenis gaat. Ze worden als potentiële concurrenten gezien. Als je eenmaal zo bezig bent met de verhouding tussen Schrift en belijdenis en je wilt de Schrift toch het hoogste gezag laten houden, dan kan dat alleen door te bewijzen dat de belijdenis absoluut schriftuurlijk is en verlies je je in het zoeken van bewijsplaatsen voor je eigen gelijk. Maar dan vergeet je dat het zowel bij de Schrift als bij de belijdenis gaat om je eigen interpretatie daarvan. Zo bereik je alleen je eigen gelijk, dat je toch al meende te hebben. In dat concurrentiemodel kan dat ook door met een bewijsplaats aan te tonen dat de belijdenis op een bepaald punt mis zit.

Waarom het veel meer gaat in de verhouding tussen Schrift en belijdenis is dat je gevoed bent door datgene waarover het in de belijdenis gaat: een bepaalde wijze van geloven en belijden – met als kern in de reformatorische belijdenisgeschriften de rechtvaardiging van de goddeloze door genade alleen. Dat geloofsleven bepaalt je omgang met de Schrift, en we moeten niet onderschatten hoe sterk de eenheid van deze traditie is, zodat een Japanse gereformeerde met een half woord van een Hongaar begrijpt deze bedoelt. Het is deze geïntegreerde traditie die ons op een bepaalde manier de Bijbel doet lezen.

Te eenvoudig
Het is te simpel om te zeggen dat we maar weer eenvoudig de Bijbel moeten gaan lezen. We lezen die als gereformeerden. Maar dan gaat het wel om een door de gereformeerde traditie gevoed voorverstaan en niet om bepaalde losse zinnen uit de belijdenisgeschriften die we vergelijken met losse teksten uit de Bijbel. Want dan krijgen we macht over de tekst. Dan moet de Bijbel kloppen en is elke uitleg die niet overeenstemt met de letterlijk tekst van de belijdenis veroordeeld. Dan belanden we in de frase: „De Schrift uitgelegd volgens de Drie Formulieren van Enigheid.” Dan gaat het niet meer om een geïnternaliseerde traditie maar om een bepaalde letterlijke overeenkomst.

En daar zit nu net een van mijn zorgen over de huidige gereformeerde gezindte. Aan de ene kant is men druk bezig met discussies over bepaalde thema's. Maar tegelijk groeit er een geslacht op dat geen weet meer heeft van de belijdende laag waaruit deze geschriften voortkomen en vervolgens kennen zij zelfs het geheel van de geschriften niet meer. Hoeveel jongeren kennen nog de belijdenisgeschriften? Nadat eerst het kennen in diepere zin is verdwenen in de uiterlijke discussies, verdwijnt nu de feitelijke kennis van wat in de belijdenis staat. Zo kan men niet meer gereformeerd de Schrift lezen. En nog erger wordt dat als de structuur van de Schrift niet meer wordt gekend en alleen enkele bekende gedeelten, bij voorkeur uit het Nieuwe Testament, nog een rol spelen. Dan ontstaat een andere gezindte dan de gereformeerde. Ik denk dat de prediking en het denken binnen de gereformeerde gezindte radicaal aan het veranderen zijn en dat de evangelische traditie daarin steeds meer overheersend wordt. En deze staat verder van de gereformeerde af dan de rooms-katholieke.

Selectief
Bij zo'n uiterlijk omgaan met de belijdenis hoort ook dat losse elementen vrijelijk kunnen worden gebruikt. Het gaat als het ware om een database met informatie over onderwerpen waarover je wat wilt zeggen. Dat leidt tot een selectief omgaan met de belijdenis. Het sprekendste voorbeeld daarvan is de beslissing van de gereformeerde synode uit 1905 om een zinsnede uit artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis tussen haakjes te zetten. Men wilde geen invloed van de overheid op de kerk. Maar zo'n opvatting van belijden leidt onvermijdelijk tot Assen en vervolgens tot Kuitert en Versnel. Doordat hier negatief een zinsnede eruit wordt gelicht valt het op. Maar in positieve zin lijkt het eerder trouw aan de belijdenis. Men kan een zinnetje over het eeuwig raadsbesluit van God uit de Dordtse Leerregels halen en daarop een heel deterministisch systeem bouwen. Men kan ook alle nadruk leggen op het „moed- en vrijwillig kiezen van de mens voor de zonde” en dan dicht bij Arminius uitkomen.

Het is daarom van belang de totale structuur van de geschriften in het oog te houden en het theologische en geloofsveld waarin ze zijn ontstaan en functioneren. Dat betekent ook dat we niet selectief een van de belijdenisgeschriften eruit kunnen lichten en alleen daar mee leven. Er zijn kringen die eigenlijk alleen leven met de Dordtse Leerregels. Als het gaat over spreken naar de belijdenis, dan komt automatisch Dordt in hun gedachten. Anderen leven veel meer met de catechismus. We moeten elke belijdenis als een totaal lezen en in de samenhang met het geheel van de geloofstraditie en dus de andere belijdenisgeschriften. Het geloof is meer dan Dordt of zondag 1. Het is ook meer dan de drie formulieren. Regelmatig merk ik dat als iemand het heeft over de belijdenisgeschriften ik even moet omschakelen, omdat die ander het alleen heeft over de drie formulieren, terwijl ik allereerst denk aan Nicea. We moeten niet vergeten dat de auteurs van de reformatorische belijdenisgeschriften die opstelden in een expliciet besef van verbondenheid met de Vroege Kerk. Je kunt ze daarom niet verstaan als je de Vroege Kerk niet kent.

Dat betekent dat we alle belijdenisgeschriften ook moeten lezen in hun context en zoekend naar de concrete spits waarom dingen gezegd worden zoals ze gezegd worden. Vooral bij de uitvoeriger geschriften betekent dat dat we elke zin in dat kader moeten lezen en niet kunnen isoleren.

Zo zullen we bij Dordt moeten vragen wat de precieze bedoeling van elke zin is, in wat voor denken en gevoelen die staat. Dat geldt ook voor het geheel van de tekst. Misschien verstaan we de hele canones op het moment wel zo anders dat dit verstaan van wat toen belijden was, nu ketterij wordt. Een belijdenis is een vuurtoren in de tijd waarop de kerk haar koers kan uitzetten. Maar als je die meeneemt in je bootje door de tijd, zou je wel eens lelijk gedesoriënteerd kunnen raken en zou juist die vuurtoren het bootje wel eens tot zinken kunnen brengen.

Stok om te slaan
Er wordt nogal eens gezegd dat de belijdenis geen stok is om te slaan maar een staf om te gaan. Ik ben het met Graafland eens dat dat een te idyllische voorstelling is. Het roept bij hem te veel het beeld op van een rustige wandeling. En dat is de gang van het geloof inderdaad allerminst. Ik vind dat je het idee van de staf om te gaan wel kunt gebruiken, maar dan is het niet de fraaie wandelstok van de recreant, maar de stok waarmee kreupele zwervers zich voortbewegen, een knoestig hout zonder verder nut, maar onmisbaar voor gebrekkigen. Maar vooral is het een illusie te denken dat de belijdenis geen stok zou zijn om te slaan. Het is zelfs haar eerste functie. Want belijdenisgeschriften worden in de nood geboren. Daarom hebben ze ook zo'n grote betekenis. Ze stammen uit de momenten waarop de kerk zegt: „Hier sta ik, ik kan niet anders.”

Belijden is geen kwestie van politieke handel, maar een zaak van leven of dood. Dat betekent dat ieder gekissebis over details en fijnzinnige onderscheidingen de zaak geen recht doet. Soms krijg je het idee dat de belijdenis gebruikt wordt als een waterpas om precies af te meten of het muurtje van het geloof niet een beetje scheef is. Maar in het heetst van de strijd heb je weinig aan een waterpas. Een kromme, scheve knuppel is meer waard. Een waterpas kun je alleen gebruiken als de boel stilstaat. Je gebruikt die ook alleen voor dood hout of dode steen, niet om te kijken of wandelaars wel recht lopen, vooral niet als die wandelaars kreupel zijn.

Daarbij komt dat men dat waterpas dan vooral gebruikt om anderen te beoordelen. Dat dient dan vooral voor zelfrechtvaardiging. En elke afwijking dient dan om het respect voor de ander te ondergraven, zijn gezag in de gemeente te ondermijnen, zelfs zijn plaats in de gemeente te ondermijnen. Soms moet er in de kerk inderdaad naar de ander gekeken worden. Maar dan is dat toch altijd omdat men nog anderen op het oog heeft: de verloren schapen, mensen die niet kunnen leven zonder genade.

Waar een verhaal wordt gehouden dat hun verloren leven niet redt, moet de knuppel maar een keer gehanteerd worden. Maar dan gaat het niet meer om kleinigheden maar om het eeuwige heil zelf. Dan gaat het niet meer om een database van waarheden die we allemaal via een checklist nagaan of ze kloppen, maar dan gaat het om de ene Waarheid, om wie God voor mensen is.

De auteur was tot 1 september hoogleraar dogmatiek aan de Universiteit van Leiden en geeft nu leiding aan het International Reformed Theological Institute (IRTI) van de Vrije Universiteit in Amsterdam.