Opinie 30 september 2000

Minister ontbeert duidelijke visie op rol hulpverleningsorganisaties

Herfkens' plannen gaan
ten koste van de armsten

Eind augustus bazuinde minister Herfkens van Ontwikkelingssamenwerking rond dat ze van plan was een einde te maken aan het uitzenden van ontwikkelingsmedewerkers. Dat zorgde voor onrust onder hulpverleningsorganisaties, waaronder ook veel christelijke. Volgende week vergadert de Kamer over de ideeën van Herfkens. Ir. J. Lock en drs. M. Verweij vinden dat de minister van haar plan moet afzien, omdat er weinig visie in zit en de minister te veel vanuit Den Haag naar de situatie in de ontwikkelingslanden kijkt.

Na een rustige komkommertijd wist minister Herfkens eind augustus de aandacht op zich te vestigen. Dit keer door haar boude stelling dat het sturen van mensen uit Nederland naar het Zuiden achterhaald is. Niet meer nodig. Uit de tijd, zei ze.

Het viel ditmaal op dat de insteek van de minister in de media niet veel bijval kreeg. Het commentaar in het Reformatorisch Dagblad over het onderwerp vormde slechts een uitzondering op de algemene teneur van protest.

Het protest was daarom opvallend, omdat de minister door haar dadendrang meestal politieke waardering oogst. Wij willen vanuit onze ervaring binnen het Prisma-platform aangeven dat er voor het protest goede gronden zijn. In het Prisma-platform participeren behalve Woord en Daad en ZOA, de organisaties Zending Gereformeerde Gemeenten, deputaatschap hulpverlening in bijzondere noden van de Gereformeerde Gemeenten, deputaatschap hulpverlening Christelijke Gereformeerde Kerken, Tearfund, Goed Werk, de Evangelische Zendings Alliantie, De Verre Naasten en Redt een Kind.

Geen nuance
De plannen van de minister voor de Technische Assistentie (overigens past de term personele samenwerking veel beter) laten weinig ruimte voor nuance. Bovendien doen ze geen recht aan de ingewikkeldheid van het onderwerp. Terecht riepen ze reacties op in de trant van: „Er wordt een karikatuur geschapen van de huidige praktijk” en „Met het badwater wordt het kind weggegooid.” Modernisering en vernieuwing zijn binnen ontwikkelingssamenwerkingsland prima, maar dan wel graag op een deskundige wijze.

De nota geeft blijk van een fundamenteler probleem van het huidige beleid, namelijk het ontbreken van een echte visie op de rol van particuliere organisaties. De minister blijkt een duidelijke voorkeur te hebben voor de grote internationale (multilaterale) organisaties. Wij vinden dit weinig creatief.

Particuliere organisaties werken in hoge mate complementair aan overheden en multilaterale organisaties, en dit geldt ook voor de netwerken van particuliere organisaties in het Zuiden. Eenieder die in een ontwikkelingsland heeft gewerkt, weet dat ook daar de arm van de overheid slechts een beperkte reikwijdte heeft en dat de gewone mens in het dorp of de stad veelal aangewezen is op andere maatschappelijke verbanden, zoals de kerk. Bovendien kunnen particuliere organisaties het maatschappelijk draagvlak in Nederland mobiliseren. Dat is op termijn van cruciaal belang voor de toekomst van ontwikkelingssamenwerking.

Wens
Het tweede probleem zit hem in het feit dat het tot nu toe breed toegejuichte beleid van de minister deels op ideeën berust. Nastrevenswaardige ideeën weliswaar, maar in hun pure vorm krijgen ze nog nergens in het Zuiden gestalte.

We duiden met name op haar uitgangspunten rond goed bestuur, op grond waarvan zij haar lijst met landen die hulp vanuit Nederland ontvangen, heeft samengesteld.

Goed bestuur meet minister Herfkens onder meer af aan de hand van het democratisch gehalte van een land, het vormgeven aan de rechtsstaat, afwezigheid van corruptie, respecteren van mensenrechten, en aan doeltreffende en doelmatige inrichting van het overheidsapparaat.

Goede zaken, waar we van harte achter kunnen staan. Maar terecht is minister Herfkens diverse malen bevraagd op de keuzes die ze op grond van deze maatstaven deed. Het blijft merkwaardig dat een land als China op de lijst voorkomt. Vragen waren er ook rond Ethiopië en Eritrea.

We gunnen de genoemde landen van harte een plaatsje op de lijst van Herfkens. Daar zit onze moeite niet. Het probleem zit hem daarin dat er altijd vragen zijn te stellen, bij welke keuze er ook gemaakt wordt. Landen die aan de maatstaven van goed bestuur voldoen, zijn praktisch gesproken geen ontwikkelingsland meer. Zij hebben ten principale hun zaken goed voor elkaar. De kans dat dat in alle facetten van het leven doorwerkt, is uitermate groot. Ze zullen het buiten de lijst ook wel redden.

We kunnen begrip opbrengen voor een beperking van het aantal landen waarmee de Nederlandse overheid samenwerkt. Maar uit oogpunt van beheersbaarheid zal de nadruk die minister Herfkens legt op goed bestuur en effectiviteit, ongetwijfeld leiden tot verdere uitsluiting van mensen die weinig kansen hebben.

Om zeker te zijn van resultaten investeert de minister alleen in succesvolle landen, succesvolle programma's en (lokale) organisaties. Enerzijds begrijpelijk, anderzijds zal het gevolg zijn dat de sterken sterker worden en de zwakken verder naar de kant worden geschoven. We vinden dit beleid te veel een 'achteroverleunen', te technocratisch. Waar blijft het element van betrokkenheid en solidariteit? De gewone mens in het dorp of de stad in ontwikkelingslanden wordt tweemaal afgerekend op het feit dat zijn land geen goed bestuur heeft. Immers, zonder goed bestuur en democratie is het met de invloed van het volk meestal ook niet zo best gesteld.

Ook hierin zou een goede visie op de specifieke rol van particuliere organisaties een uitweg kunnen zijn.

Eigen leven
Het probleem met de landenlijst is bovendien dat ze een eigen leven gaat leiden. Alleen het bestaan van de lijst is eigenlijk al een probleem. Iedereen weet dat de landenlijst gebaseerd is op de maatstaven voor goed bestuur. Daarom suggereert de lijst dat een land dat op de lijst voorkomt, goed bestuur heeft. Dat, met andere woorden, de combinatie ontwikkelingsland–goed bestuur in haar ideale vorm ook daadwerkelijk bestaat. Wij zijn van mening dat de combinatie niet meer is dan een idee.

Zolang het nastreven van ideeën geen slachtoffers vraagt, kunnen de ideeën bij het nemen van beslissingen goede ijkpunten zijn. Maar de beperkte reikwijdte van een idee wordt gevaarlijk als het als niet-bestaande werkelijkheid uitgangspunt wordt voor gedachtespinsels waarvan mensen het slachtoffer worden of waardoor bestaande misstanden in leven gehouden worden.

Dat is het wat er gebeurde toen minister Herfkens naar buiten kwam met haar nieuwe beleidskader technische assistentie. Het is het document op grond waarvan zij gaat beslissen of, en zo ja hoe, zij nog geld wil vrijmaken voor het uitsturen van deskundigen naar het Zuiden.

De conclusie van de minister is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: Ik kan alleen zinvol helpen daar waar goed bestuur is. Als er toch goed bestuur is, moet dat goede bestuur zelf kunnen beslissen: of ze mensen van buiten binnenhalen, hoeveel ze die mensen betalen, waar ze die mensen inzetten. Met andere woorden: Dat goede bestuur is eigenaar van zijn eigen ontwikkelingsproces. Dus: Laat ik dat goede bestuur een zak met geld geven en hen zelf laten beslissen of ze mensen binnenhalen of niet. En als er al mensen nodig zijn, zal dat maar van korte duur zijn, want eigenlijk heeft dat goede bestuur zijn zaakjes al op orde.

Als goed bestuur werkelijk bestaat, dan mag zo'n redenering. Omdat wij het bestaan van goed bestuur in de dagelijkse praktijk betwijfelen, vinden we de redenering gevaarlijk en riskant.

Goed bestuur steekt in op overheden. Maar als goed bestuur nog geen werkelijkheid is, dient de bevolking via het maatschappelijk middenveld richting de overheid wel blijvend kritisch te zijn. Juist op dat punt kunnen particuliere organisaties, zoals die samenwerken in bijvoorbeeld Prisma-verband, inhaken. Door hun werk in landen op de lijst, maar juist ook in landen die, om wat voor reden ook, buiten de lijst vallen. Juist daar kunnen organisaties vanuit Nederland een steun in de rug zijn voor organisaties in het Zuiden. Niet in de laatste plaats door er gewoon te zijn met hun mensen. Elke particuliere organisatie weet dat dat een basis legt voor solidariteit, samenwerking en partnerschap waar geen enkel ministerieel beleid op overheidsniveau tegen opkan.

Vanuit de maatstaven van goed bestuur valt het te verdedigen dat een minister van Ontwikkelingssamenwerking een land niet steunt. Maar juist de particuliere sector biedt in dat geval diezelfde minister de kans om via dat kanaal in zo'n land toch invloed ten goede aan te wenden door partners van particuliere organisaties hier hun rol te laten spelen in de samenlevingen in het Zuiden. En dan is personele samenwerking onmisbaar.

Nuchterheid
Dat betekent dat we in het streven ernaar wel de nodige nuchterheid moeten betonen en middelen dienen te kiezen die met het verschil tussen ideaal en werkelijkheid rekening houden.

Wat dat betekent voor het uitzenden van deskundigen?

In de eerste plaat, vooralsnog geen ongebonden financiële hulp voor het inzetten van mensen in een omgeving waar corruptie op de loer ligt; wel personele inzetten, op die plekken waar vanuit het perspectief van goed bestuur voor het ontvangende land prioriteiten liggen.

Ten tweede betekent dat, bij de overdracht van kennis en vaardigheden hoge prioriteit geven aan de dialoog. Alleen via een respectvolle dialoog tussen het ontvangende land en de uitgezondene kan er sprake zijn van overbrugging van culturele verschillen en lokale inbedding van kennis en vaardigheden. Alleen op die wijze blijven de ontvangende landen ook eigenaar van hun ontwikkelingsproces. Korte uitzendingen doen daaraan afbreuk. De respectvolle dialoog in de overdracht van kennis en vaardigheden veronderstelt immers het elkaar verstaan. Elkaar verstaan kost bij het overbruggen van culturele verschillen tijd en dit staat per definitie op gespannen voet met korte uitzendingen.

Ten derde, korte uitzendingen brengen het eigendom van het ontwikkelingsproces door de ontvangende landen in gedrang. Daarom pleiten we vanuit de uitgangspunten van minister Herfkens eerder voor langere dan voor kortere uitzendingen, die (daarmee zijn we het met de minister eens) bijdragen aan het verwezenlijken van goed bestuur. Uit gesprekken met onze partners in het Zuiden blijkt dat er juist grote weerstand bestaat tegen dure consultants, die even een paar weken invliegen, hun adviezen 'droppen' en vervolgens vertrokken zijn als het echte werk moet gebeuren.

Kerken nodig
Als we ooit het ideaal van goed bestuur willen bereiken, hebben we wereldwijd in het maatschappelijk middenveld kerken en organisaties nodig, die de overheden voor afwijken naar links of rechts behoeden. Juist het over en weer leggen van contacten tussen deze organisaties in het Zuiden en het Noorden werkt verrijkend.

Die mogelijkheid sterk beperken of zelfs afsluiten, door geen mensen meer uit te zenden, stopt het contact tussen de samenleving hier en de samenlevingen in het Zuiden. Dat geeft de bevolking in het Zuiden het gevoel dat ze in de steek gelaten wordt. Ook voor Nederland is het een verlies. In het groeiproces naar de multiculturele samenleving zijn juist ex-uitgezondenen de kernen waaromheen het proces zich vanuit een wederzijds begrijpen kan uitkristalliseren.

Minister Herfkens lijkt voor deze aspecten geen oog te hebben. Vanuit een ivoren toren lijkt haar verhaal te kloppen als een bus. Maar voor wie met de laarzen in de bagger staat, is het verhaal vanuit de toren in verscheidene opzichten te schoon (te mooi) om waar te zijn. We hopen dat zij en de Kamer dat inzien voordat een rijke historie aan multiculturele ervaringen en uitwisseling van respect opgeofferd wordt aan een idee dat alleen maar in platonische zin werkelijkheid is.

De eerstgenoemde auteur is directeur van Woord en Daad en lid van de stuurgroep van het Prisma-platform, de andere auteur is directeur van ZOA en was tot voor kort lid van de stuurgroep van het Prisma-platform.