SubsidieStelling: Laat politieke partijen gesubsidieerd worden op grond van het aantal kiezers dat zich voor die partij uitspreekt en niet op grond van het aantal leden.
Gerard Schouw, voorzitter Landelijk Bestuur D66:
Mee eens. Dit systeem is democratisch gezien de beste oplossing. Tegenwoordig is nog slechts 3 procent van de bevolking lid van een politieke partij. Dit percentage is bizar laag. Gelukkig maakt nog wel zo'n kleine 70 procent van de bevolking de gang naar de stembus. Tenminste, als het om Tweede-Kamerverkiezingen gaat. Als subsidies van politieke partijen zouden afhangen van het ledental, kan het voorkomen dat een grote stroming in kiezersaanhang, maar met weinig leden, minder geld krijgt. Voor een stroming met veel leden maar procentueel weinig kiezers, geldt het tegenovergestelde. Dat is een ondemocratische situatie. Een andere reden waarom D66 tegen een ledengebonden subsidie is, is gelegen in het feit dat een eenduidig begrip als lid van een politieke partij niet bestaat. Elke partij hanteert haar eigen definitie van wat nu een lid is. Er zijn tientjesleden, donateurs, maar ook leden die jaarlijks honderden guldens aan de partijkas overmaken. Dit ratjetoe aan uiteenlopende ledendefinities geeft een oneerlijke grondslag. Het begrip lid geeft daarom geen duidelijkheid, kiezer daarentegen wel. Dat begrip is wettelijk vastgelegd. Daarnaast valt er een positief bij-effect van een kiezersgebonden subsidiëring te verwachten. Partijen worden op deze wijze gestimuleerd om hun verkiezingsbeloften na te komen. Het niet nakomen van beloften zal financiële consequenties hebben. Want kiezers pikken gebroken beloften niet. Partijen zullen harder moeten werken aan het behalen van concrete resultaten en daar de boer mee op moeten gaan. Zo krijgen kiezers, door middel van een kiezersgebonden subsidie, een direct controlemiddel op het doen en laten van de politiek.
Drs. P. van Vugt, Voorlichting & Vorming SGP:
Niet mee eens. Het is mij onduidelijk waarom de band tussen kiezer en partij zou versterkt worden door subsidie op grond van stemmenaantal. Sinds 1 juli 1999 krijgt iedere politieke partij die in het parlement vertegenwoordigd is en minimaal duizend leden heeft, een bepaald basisbedrag en een bedrag per kamerzetel. Verschillende politieke partijen hebben gevraagd het subsidiebedrag te verhogen. Daaraan wil de minister echter niet denken. Het gaat dus alleen om een herverdeling van de middelen. Is het de bedoeling van de minister om de grote(re) partijen te bevoordelen ten koste van de kleine(re) partijen?Het is de vraag of een nieuwe manier van subsidiëring bijdraagt aan de oplossing van het probleem waarmee politieke partijen in deze tijd kampen: een dalend ledenaantal. Als de minister een wijziging van systematiek wil nastreven, is het verstandiger het ledenaantal van een partij bij de subsidieverdeling te betrekken. Dán worden politieke partijen daadwerkelijk gestimuleerd leden te winnen. Een stijgend ledenaantal is mede van belang voor een sterkere partijorganisatie. Politieke partijen rekruteren hun kandidaten voor de vertegenwoordigende organen immers uit hun ledenbestand. Als de tendens van een dalend ledenaantal doorzet, betekent dit dat de rekrutering van vertegenwoordigers steeds moeizamer zal verlopen. Om deze neergaande spiraal te keren, hebben de politieke partijen juist om meer subsidie gevraagd. Het voorstel van de minister staat hier haaks op. Partijen worden dan niet meer gestimuleerd zich ook organisatorisch te verankeren in de samenleving en zodoende hun intermediaire positie in het democratisch staatsbestel te versterken. En dát was juist de bedoeling van de Wet subsidiëring politieke partijen 1999. Een ander bezwaar is de vraag of het verstandig is een wet die nog maar zo kort functioneert, zo ingrijpend te wijzigen. Ten slotte: de huidige wet stelt verschillende voorwaarden om voor de subsidie in aanmerking te komen, zoals informatievoorziening aan leden en politieke vorming en scholing van leden. Hoe doet een partij dat als zij straks bijna geen leden meer heeft, maar alleen kiezers? | |