Opinie16 september 2000

Geef het stadhuis
niet zomaar prijs

Door G. Roos
De VVD'er Vos verdiepte zich nimmer in de beschouwingen van de gereformeerde ethicus dr. G. Brillenburg Wurth. Die bezigheid had zijn misvatting kunnen voorkomen. De stelling namelijk dat „protestanten pas sinds de zestiende eeuw in de goddelijke oorsprong van het huwelijk geloven.”

Zo'n bewering komt een wetgever die zonde wil wettigen van pas. Maar voortgaande legitimatie van het kwaad brengt sommige bijbelgetrouwe christenen tot de suggestie de huwelijkssluiting een zaak van de kerk te maken en bij de overheid weg te halen. Het prijsgeven van het stadhuis is evenwel niet wijs.

Wellicht zette de theologie Vos op het verkeerde been. Jaren voor het kamerdebat over het homohuwelijk van vorige week zei dr. G. Th. Rothuizen: „Wij weten meer dan Paulus.” Alsof de huwelijksopvatting van de ruwweg tweeduizend jaar geleden uit Christus levende apostel correctie zou kunnen ondergaan. Mogelijk kwam een PvdA'er er op deze manier toe de eeuwenlang in kerk en wet gangbare visie op het huwelijk te typeren als „cultureel bepaalde, ridicule gedachtekronkel.”

De aanhangers van zulke progressieve ideeën ontkennen in feite de geschiedenis. Het huwelijk heeft immers door alle eeuwen heen bestaan. Het hangt nauw samen met heel de structuur van ons mens zijn. Het hoort tot de geschapen werkelijkheid. God gaf het zijn onveranderlijke, exclusieve, monogame en onverbrekelijke structuur. En met het oog op Efeze 5 onderstreept dr. J. Douma in lijn met Brillenburg dat „het huwelijksverbond ligt ingebed in het verbond met God.”

Het menselijk verleden vertoont afwijkingen: promiscuïteit en een zonder huwelijksbinding leven in losse seksuele betrekkingen. Maar dat gold niet als normatieve regel. Niet de Reformatie vond iets nieuws uit. Vooral in Romantiek en Realisme ontvingen erotiek en zinnelijke lust een sterk accent. Het huwelijk heette typisch burgerlijk, een knechting van de persoonlijkheid. En zo ontving het een zekere mate van diskwalificatie.

Laten gereformeerden niet de weg kiezen van doperse verachting van het overheidsambt. Omdat dat maar tot de zondige 'wereld' behoort. Vermijdt het stadhuis niet. Zoiets zou mogelijk kunnen gebeuren indien de ambtenaar van de burgerlijke stand in de door trouwlustigen te beantwoorden vragen reeds echtscheidingsvoorwaarden zou noemen. Of andere met de Schriften strijdige zaken. Iets dergelijks is evenwel nauwelijks denkbaar.

Via de ambtenaar naar de dominee: dat blijft vooralsnog de aangewezen weg. Waarom hecht ik aan een voor de burgerlijke overheid gesloten huwelijk? Nadelig voor dat standpunt lijkt dat de echtverbintenis, althans in de Romeinse samenleving, twee millennia geleden, gold als een contract dat met wederzijds goedvinden gemakkelijk te ontbinden viel. En uit Johannes 2 en Matthéüs 25 valt af te leiden dat het huwelijk werd gesloten binnen de kring van familie en vrienden. Van invloed van de burgerlijke overheid schijnt daarbij geen sprake.

Toch was er vanouds sprake van een zekere mate van overheidsgezag. Maar anders. De oude schrijver Mozes vertelt dat God Eva tot Adam bracht. En de bij het uithuwelijken een grote rol spelende vader fungeerde feitelijk –wellicht onbewust; of nolens volens– als vertegenwoordiger van de Allerhoogste. Bovendien waren aan de feitelijke situatie stellig na te komen verplichtingen en publiek geldende rechtsgevolgen verbonden. Doorgaans. Uiteraard minder in geval van totale verloedering van het maatschappelijk leven.

Minder dan voorheen ziet het ouderlijk huis, of de dorps- en stadsgemeenschap, toe op het volbrengen van als ouderwets of achterhaald beschouwde, wederzijdse verplichtingen. Normen en moraal zijn in onze samenleving bezig te vervagen. Juist daarom blijft het van belang de overheid te blijven betrekken bij het huwelijk. Niet omdat zij steeds betere regels vaststelt of zich Gods dienares weet. Maar omdat zij wordt verondersteld enigermate toe te zien op de naleving van de inhoud van de verbintenis. De overheid heeft een soort wachtersfunctie. Toezicht op het niet overtreden van bepaalde rechtsregels en nakoming van het beloofde. Inderdaad, beperkt; maar toch! Kan dan de christelijke gemeente die taak niet overnemen? Bij voorkeur niet. Want zij kan geen strafsancties toepassen.

De kerkrechtdeskundige dr. A. J. Bronkhorst is van mening dat de huwelijkssluiting in de loop van de Middeleeuwen een zaak was die zich niet in de kerk afspeelde. De kerk speelde in die tijd nog een allesbeheersende rol in de maatschappij. Daar maakte de overheid destijds gebruik van doordat zij „hier en daar de huwelijkssluiting opdroeg aan de dienaren der kerk, met de bedoeling daardoor de clandestiene huwelijken te voorkomen.” Maar dan had de trouwbelofte plaats in het voorportaal van de kerk.

Het concilie van Trente (1545-1563) vond dat het huwelijk –het heette immers een sacrament– aan de rechtsmacht van de kerk moest worden onderworpen. Maar de Reformatie brak daarmee. Zij beklemtoonde weer dat aan de burgerlijke overheid de opdracht toekomt om het natuurlijk leven te ordenen. Dus deze heeft zich ook bezig te houden met de sluiting van het huwelijk als inzetting van God. Het is een publieke zaak. En er is toezicht nodig om clandestiene verbintenissen, bigamie en dergelijke te voorkomen. Het valt niet te ontkennen dat de praktijk sterker is dan de leer. Toch is het niet dienstig om die zondige werkelijkheid alle ruimte te bieden en te ontkennen dat de wetgever terzake een goddelijke opdracht heeft. Bovendien zou het iets chaotisch kunnen krijgen als iedere godsdienstige gemeenschap het recht zou ontvangen huwelijken te sluiten.

Wat Nederland betreft geldt dat de mannen op de regeringskussens in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw eveneens de kerk probeerden in te schakelen. Maar een „meerdere vergadering” te Edam zei in 1572 dat „een iegelijk... zal arbeiden dat de zaak van het huwelijk tot ontlasting van de kerk overgebracht wordt naar de burgerlijke overheid.” „Dewijl het openbaar trouwen politiek is”, zei de synode van Dordt twee jaar later. Een burgerlijke zaak, bedoelde zij. Laat het zo maar blijven. Zolang dat haalbaar is. Verandering kan het karakter krijgen van toegeven aan de bewering dat het huwelijk iets specifiek christelijks is in plaats van iets dat met de schepping werd gegeven.