Catechese heeft ambtelijk karakterDoor G. Roos Catechiseren is anno 2000 niet simpel. Aan Augustinus danken wij het van circa 400 daterende boek De catechizandis rudibus aan. Cyrillus werd bekend door zijn 24 catechetische onderrichtingen, rond 350 uitgesproken in Jeruzalem. En Hendrik Pierson vond catechisatie een belangrijk element in de sociale therapie voor zijn pupillen in Zetten. Eén ding blijkt in de loop der eeuwen: de catecheet heeft hulp van boven nodig. En zeker de kerk van de Reformatie benadrukte dat catechese een ambtelijk karakter draagt. De Synode van Dordt uit 1618/1619 onderscheidde drie vormen. In de eerste plaats de huiscatechisatie. Ouders moesten met hun kinderen bijbelgedeelten lezen, teksten laten leren en de catechismuspreek repeteren. Verder schreven de knappe koppen in de Augustijnerkerk schoolcatechisatie voor. Schoolmeesters moesten onderwijzen in de Heidelbergse Catechismus. Ten slotte was er sprake van kerkcatechisatie. De catechismuspreek. Op een dusdanig niveau dat de jeugdige hoorders deze konden begrijpen. Ouderen die niet op school gingen, moesten door de predikant elke week onderwezen worden. Van de huiscatechisatie kwam vanaf het begin niet veel terecht. Het christelijk karakter van de scholen ging, voorzover het bestond, via de Franse Revolutie teloor. De kerk kon niet anders dan de schoolcatechisatie overnemen. Hoewel zij ook de mogelijkheid op school godsdienstonderwijs te geven aanvaardde. Catechismusprediking heeft alleen nog plaats onder hen die zich innerlijk verbonden weten met de gereformeerde confessionele geschriften. Wie moet catechisatie geven? Vooral de Nadere Reformatie heeft opnieuw gehamerd op het ambtelijk karakter van de catechese. Deze 'hamerslagen' hadden als voorname oorzaak dat ouders en schoolmeesters in gebreke bleven. Bovendien catechiseerden destijds behalve ambtsdragers tevens voorlezers, ziekentroosters en proponenten. Zou dat samen kunnen hangen met de volgens sommige theologen wat veronachtzaamde directe proclamatie van het heil in de Nadere Reformatie? Daardoor zou de kerkelijke kindercatechese meer informatief dan proclamerend van aard geworden zijn. Hoe het ook zij, de gereformeerde kerk heeft altijd benadrukt dat catechese ambtelijke arbeid is. Dr. W. Verboom biedt daarover in De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie brede informatie. Niet ten onrechte betitelt prof. dr. T. Hoekstra de catechese als ambtelijk onderwijs. Zijn stelling dat dit door de dienaar des Woords gegeven wordt aan de jeugdige leden der kerk tekent de ideale situatie. Reeds vroeg in de Reformatie dat relativeert toch weer het leggen van de vinger bij de vermeende zwakte van de Nadere Reformatie lagen er kerkelijke uitspraken dat ouderlingen bij absentie van de predikant mochten catechiseren. Hoewel: eigenlijk slechts, omdat de predikanten hun taak verwaarloosden. Bucer rekent ook de diakenen onder de ambtsdragers en zegt evenals bijvoorbeeld de Synode van Antwerpen van 1564 dat ook zij de catechese mogen verzorgen. In tal van afgescheiden kerken beantwoordt in de praktijk de situatie niet meer aan het ideaal. Er groeide vooral onder de zogenoemde bevindelijke gereformeerden een andere praktijk. Tal van gemeenten hebben geen eigen predikant. Dus verrichten ouderlingen de catechese. Maar zelfs dat blijkt soms een probleem. Voor de klas staan is niet simpel. En wie kan er catechiseren? De scheiding tussen de catechese op school en in de kerk bleek al spoedig eerder dan het eind van de achttiende eeuw diffuus. Ds. J. Hovius zegt in zijn De Catechisatie dat in de genoemde periode de kerk er vrede mee had, dat hun deftige dominee niet catechiseerde. Er werden catechiseermeesters aangesteld: mensen met veel goede wil en waan, maar met weinig ontwikkeling. De gereformeerde kerken kennen in de zestiende en de zeventiende eeuw hulpkrachten die catechese geven en geen ambtsdrager zijn. In Straatsburg is sprake van Mitgehilffen. In Zweibrücken catechiseren Kirchendiener. In Zürich is sprake van een catechist. In Nederland mag van de classis Dordt (1592) de schoolmeester de kinderen in de kerk ondervragen. Dordrecht 1618/1619 bepaalt dat ook lezers en ziekenbezoekers mogen catechiseren. Ook proponenten, dus studenten in de theologie en anderen kwamen voor het werk in aanmerking, zo blijkt uit een traktaat van ds. J. Hoornbeek uit 1633. De kerk had van meet af aan stellig oog voor de goede levenswandel en -ervaring alsmede didactische kwaliteiten van de aan te stellen catecheet. De nadruk ligt in de kerk van de (Nadere) Reformatie dus op het ambtelijk karakter van de catechese. Maar deze arbeid kan hoewel slechts bij uitzondering en in noodgevallen gestalte krijgen onder toezicht door niet als ambtsdrager bevestigde leden van gemeente of kerkverband. De kerk behoort er nauwlettend op toe te zien dat de catechesegevende maar niet als ambtsdrager fungerende leden in leer en leven absoluut zuiver gereformeerd zijn. Deze conclusie heeft consequenties voor het heden. Een tijd waarin de jonge mensen met hun wetenschappelijke vorming, twijfel, kennis en begrijpelijke, niet onterechte kritische vragen een eenvoudige broeder ouderling of diaken soms boven het hoofd groeien in kennis. Een kerkenraad dient catechese in ambtelijke handen te houden. Als er te weinig broeders zijn, kan hij overwegen een tweede of derde catechisatieavond in te stellen. Ook catechiseren door diakenen valt niet uit te sluiten. Als hiermee het probleem niet valt op te lossen, dient men om te zien naar mannen die in de kerk eerder met vrucht in het ambt hebben gediend. En indien deze weg onvoldoende mogelijkheden biedt, valt er ook te denken aan de categorie van de proponenten. Hetzij uit de eigen gemeente, hetzij, breder, uit het kerkverband. Aanstaande dienaren des Woords dus die evenwel geen ambt hebben en als zodanig ook nooit dienden. Slechts indien de bovengenoemde mogelijkheden geen soelaas bieden, kan de kerk omzien naar de categorie mannen zoals die ook, als praktische noodoplossing, in de geschiedenis hebben gediend in de catechese. In alle gevallen, maar in het bijzonder ten aanzien van de laatste mogelijkheid dient een kerkenraad zich er goed van te overtuigen of de betrokken catecheet zuiver is in leer en leven. |